In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een huisvestingsvergunning had aangevraagd voor een woning in Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had deze aanvraag op 9 juli 2025 afgewezen, omdat het huishoudinkomen van verzoeker en zijn echtgenote te hoog was volgens de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 31 juli 2025 bleek echter dat verzoeker geen huisvestingsvergunning nodig heeft voor de woning die hij wil huren, omdat de kale huur onder de vereisten valt. Partijen waren het erover eens dat verzoeker de woning per direct kan betrekken zonder vergunning. Hierdoor had verzoeker geen belang meer bij zijn verzoek om voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden en dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 907,- voor proceskosten. Deze bedragen zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.