ECLI:NL:RBMNE:2025:4458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/4257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake huisvestingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een huisvestingsvergunning had aangevraagd voor een woning in Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had deze aanvraag op 9 juli 2025 afgewezen, omdat het huishoudinkomen van verzoeker en zijn echtgenote te hoog was volgens de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 31 juli 2025 bleek echter dat verzoeker geen huisvestingsvergunning nodig heeft voor de woning die hij wil huren, omdat de kale huur onder de vereisten valt. Partijen waren het erover eens dat verzoeker de woning per direct kan betrekken zonder vergunning. Hierdoor had verzoeker geen belang meer bij zijn verzoek om voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden en dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 907,- voor proceskosten. Deze bedragen zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4257
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. C.J. Driessen)

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. E.H. Siemeling).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een huisvestingsvergunning voor de woning aan de [adres] .
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 juli 2025 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Verzoeker heeft op 13 juni 2025 een huisvestingsvergunning aangevraagd voor de woning aan de [adres] . Verzoeker wil deze woning huren per 1 juli 2025. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat – kort gezegd – het huishoudinkomen van verzoeker en zijn echtgenote te hoog is. Daarmee is niet voldaan aan artikel 3, eerste lid, onder d, van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
3. Op de zitting is gebleken dat verzoeker geen huisvestingsvergunning nodig heeft. De kale huur van de woning bedraagt € 1.217,02.
Daarmee valt de woning niet in één van de categorieën woningen waarvoor een huisvestingsvergunning is vereist op grond van artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht. Partijen zijn het daarover eens.
4. Partijen zijn het er ook over eens dat verzoeker de woning per direct kan betrekken zonder dat hij daarvoor een huisvestingsvergunning nodig heeft. Dit betekent dat verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat het college de door verzoeker geleden schade, bestaande uit twee maanden huur van de ‘oude’ woning, zal vergoeden.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-. Het college moet deze vergoeding betalen.
7. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.