In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, de moeder van [zoon 1], had een aanvraag ingediend voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor haar zoon in verband met een geplande vakantie naar Bali van 1 tot en met 8 september 2025. De directeur van de school had deze aanvraag op 14 juli 2025 afgewezen, omdat er volgens hem geen gewichtige omstandigheden waren die een vrijstelling rechtvaardigden. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat de directeur terecht had geoordeeld dat er geen gewichtige omstandigheden waren. Hoewel verzoekster uitlegde dat haar andere zoon, [zoon 2], ernstig meervoudig beperkt is en zij niet in de reguliere schoolvakantie kan reizen, oordeelde de voorzieningenrechter dat dit niet voldoende was om een vrijstelling te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat [zoon 1] leerplichtig is en dat de regels omtrent leerplicht strikt moeten worden nageleefd. De belangen van verzoekster werden afgewogen tegen het belang van [zoon 1] om de eerste schoolweek niet te missen, wat cruciaal is voor zijn leerontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.