ECLI:NL:RBMNE:2025:4460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/4270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake afwijzing vrijstelling geregeld schoolbezoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, de moeder van [zoon 1], had een aanvraag ingediend voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor haar zoon in verband met een geplande vakantie naar Bali van 1 tot en met 8 september 2025. De directeur van de school had deze aanvraag op 14 juli 2025 afgewezen, omdat er volgens hem geen gewichtige omstandigheden waren die een vrijstelling rechtvaardigden. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat de directeur terecht had geoordeeld dat er geen gewichtige omstandigheden waren. Hoewel verzoekster uitlegde dat haar andere zoon, [zoon 2], ernstig meervoudig beperkt is en zij niet in de reguliere schoolvakantie kan reizen, oordeelde de voorzieningenrechter dat dit niet voldoende was om een vrijstelling te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat [zoon 1] leerplichtig is en dat de regels omtrent leerplicht strikt moeten worden nageleefd. De belangen van verzoekster werden afgewogen tegen het belang van [zoon 1] om de eerste schoolweek niet te missen, wat cruciaal is voor zijn leerontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4270
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

de directeur van de [school] , de directeur

(gemachtigde: mr. D. Andringa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om vrijstelling van geregeld schoolbezoek van haar zoon [zoon 1] .
1.1.
De directeur heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De directeur heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van de directeur.
1.4.
Diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan en die beslissing telefonisch aan partijen medegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter geeft bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van het vrijstellingsverzoek en daarmee van de kans van slagen van het bezwaar van verzoekster. Daarnaast weegt zij de belangen van verzoekster en de directeur bij het treffen van een voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekster bij het alsnog treffen van een voorlopige voorziening.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Verzoekster heeft de directeur verzocht om [zoon 1] vrij te stellen van geregeld schoolbezoek in de periode van 1 tot en met 8 september 2025. De reden hiervoor is dat verzoekster in die week met haar gezin op vakantie naar Bali wil gaan. Zij kan niet met haar gezin in de schoolvakantie op vakantie gaan, omdat haar andere zoon, [zoon 2] , ernstig meervoudig beperkt en rolstoelgebonden is. Door zijn ziekte kan hij niet in de periode van oktober tot en met april op vakantie. Vanaf april moet verzoekster per moment bekijken hoe het met [zoon 1] gaat. Verzoekster is verzorger en moeder. Bovendien moet er veel geregeld worden om als gezin op vakantie te kunnen. Het plannen van een vakantie vraagt om een intensieve afstemming met zorgverleners, medisch specialisten en vervoersorganisaties. Door de beschikbaarheid van zorgprofessionals, aangepaste hulpmiddelen en medische begeleiding is het niet mogelijk om binnen de reguliere schoolvakantie te reizen. Daar komt bij dat het in een reguliere schoolvakantie drukker in het vliegtuig is dan daarbuiten. Tot slot voert verzoekster aan dat de directeur op grond van artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) had moeten betrekken dat het in het belang van [zoon 1] is om als gezin op vakantie te kunnen.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat [zoon 1] leerplichtig is. Hij kan onder andere worden vrijgesteld van de verplichting om naar school te gaan als er gewichtige omstandigheden zijn die verhinderen dat hij de school bezoekt. [1] Bij gewichtige omstandigheden moet worden gedacht aan externe, veelal buiten de wil van de leerplichtige leerling of zijn ouder(s) gelegen omstandigheden en dit begrip moet restrictief worden uitgelegd. [2] De vrijstelling bij gewichtige omstandigheden kan in de eerste twee weken van het schooljaar worden verleend, maar de directeur moet daar terughoudend mee omgaan. [3]
6. De directeur vindt dat deze gewichtige omstandigheden er niet zijn en de voorzieningenrechter is dit met de directeur eens. De voorzieningenrechter begrijpt dat het veel voorbereiding en afstemming vraagt voordat verzoekster met [zoon 1] op vakantie kan, maar dit is niet anders als zij buiten de schoolvakantie gaat. Ook dan zal zij alle door haar genoemde zaken, zoals een rolstoeltoegankelijke accommodatie, een rolstoeltaxi van en naar het vliegveld, assistentie in Nederland en op de vakantiebestemming en goedkeuring/medische verklaringen van de medisch specialisten, moeten regelen. Op de zitting heeft verzoekster goed uitgelegd wat de medische conditie van [zoon 1] is en de voorzieningenrechter heeft gehoord en uit de stukken begrepen dat zijn situatie ernstig is. Maar ook dat vormt geen gewichtige omstandigheid zoals in de wet en in het beleid is bedoeld. Verzoekster heeft toegelicht en onderbouwd met medische stukken dat zij niet met [zoon 1] op vakantie kan in de periode van oktober tot april, omdat hij (nog) kwetsbaarder is in deze koudere periode, maar daarmee is niet gezegd dat [zoon 1] alleen buiten de schoolvakanties weg kan. In de periode van mei tot en met september vallen immers twee schoolvakanties die verzoekster zou kunnen benutten.
De stelling van verzoekster dat het in een vliegtuig minder druk is buiten de schoolvakanties is, nog daargelaten of dit echt een groot verschil maakt, is onvoldoende om van een gewichtige omstandigheid te spreken.
7. Voor zover verzoekster ook een beroep doet op vrijstelling vanwege de specifieke aard van haar beroep [4] overweegt de voorzieningenrechter dat de directeur op die grond hoe dan ook geen vrijstelling kan verlenen voor de gevraagde periode. De wet bepaalt namelijk dat een vrijstelling op deze grond geen betrekking kan hebben op de eerste twee lesweken van het schooljaar [5] en de door verzoekster gevraagde periode betreft de eerste lesweek van het schooljaar. Alleen daarom al kan een beroep op deze vrijstellingsgrond niet slagen.
8. Voor wat betreft verzoeksters beroep op artikel 3 van het IVRK oordeelt de voorzieningenrechter dat de directeur zich voldoende rekenschap gegeven van het belang van [zoon 1] . Het besluit tot afwijzing van de vrijstelling is juist in zijn belang genomen, omdat het zowel voor zijn leerontwikkeling als voor een goede start in de klas aan het begin van het schooljaar van belang is dat hij naar school gaat.
9. Dat betekent dat de directeur terecht het verzoek om vrijstelling heeft afgewezen. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen.
Kan de belangenafweging van de voorzieningenrechter tot het treffen van een voorlopige voorziening leiden?
10. Verzoekster vindt dat zij een zwaarwegend belang heeft om op vakantie te kunnen gaan met haar gezin. [zoon 1] ’s situatie is slecht en onbekend is of zij in de toekomst nog met haar gezin op vakantie kan gaan. Bovendien is het belang van [zoon 1] om de eerste schoolweek aanwezig te zijn niet heel groot. Hij gaat weliswaar naar groep 5, maar blijft in dezelfde klas met dezelfde leraar.
11. De directeur wijst erop dat zij de regels over de leerplicht en de beperkte uitzonderingen daarop, moet naleven. Bovendien is het in het belang van [zoon 1] om niet de eerste week van het schooljaar te missen. Die week is juist heel belangrijk voor leerlingen, direct na de schoolvakantie.
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat nu het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft, er weinig ruimte is om – gelet op de belangen bij verzoekster – alsnog bij wijze van een voorziening te bepalen dat [zoon 1] wordt vrijgesteld van de leerplicht. Dit is bovendien een verstrekkende voorziening, omdat die in feite een voorlopig karakter ontbeert. De voorzieningenrechter ziet de belangen van verzoekster en begrijpt dat zij met haar gezin op vakantie wenst te gaan. Tegelijkertijd wijst de directeur er terecht op dat de regels over de leerplicht er met een reden zijn en het juist in die eerste week van het schooljaar belangrijk is dat leerlingen op school zijn. Dat [zoon 1] niet naar een andere klas of leraar gaat, doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om gelet op de belangen van verzoekster een voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
12. De conclusie is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat [zoon 1] geen vrijstelling krijgt van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn erop gewezen dat tegen de mondeling uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 11, onder g, en artikel 14 van de Leerplichtwet 1969.
2.Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (de Beleidsregel).
3.Zie de Beleidsregel.
4.Artikel 11, onder f, van de Leerplichtwet 1969.
5.Artikel 13a, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969.