ECLI:NL:RBMNE:2025:4470
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor oplichting en diefstal
Op 15 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, geboren in 1999. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens de officier € 22.876,00 bedraagt. De veroordeelde is als medepleger aangemerkt en de officier heeft verzocht om een bedrag van € 11.438,00 aan de Staat te betalen. De verdediging heeft verzocht om de ontnemingsvordering af te wijzen, onder andere vanwege een bepleite vrijspraak in de strafzaak en het ontbreken van bewijs voor wederrechtelijk voordeel.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de grondslag voor de ontnemingsvordering een eerdere veroordeling voor strafbare feiten is. De veroordeelde is veroordeeld voor medeplegen van oplichting en diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd in de periode van 21 juni 2021 tot en met 29 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk moet worden verdeeld tussen de veroordeelde en zijn mededader, wat resulteert in een bedrag van € 11.438,00 dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen.
De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verplichting tot betaling van het bedrag aan de Staat opgelegd. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 457 dagen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de rechters en de griffier.