2.11Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Eiser 1. heeft aan deze zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser 2. was niet op de zitting aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren namens het college aanwezig: [persoon1] , adviseur mobiliteit bij de gemeente Woerden, en [persoon2] . De vergunninghouder was ook op de zitting aanwezig. De rechtbank heeft de beroepszaken met zaaknummers UTR 24/6420 en UTR 24/6492 gelijktijdig maar niet gevoegd op de zitting behandeld.
3 Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
4 Op de vergunningsaanvraag is artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo van toepassing. Hierin staat - kort gezegd - dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen kan worden geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betreffende gemeentelijke verordening.
5 De vergunninghouder heeft de omgevingsvergunning op 27 oktober 2023 aangevraagd. Op dat moment gold het Besluit van de raad van Woerden houdende een algemene plaatselijke verordening (APV Woerden 2023). In de APV Woerden 2023 staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken.
6 Op basis van artikel 2.12, tweede lid, van de APV Woerden 2023 wordt de omgevingsvergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. (…); of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
De weigeringsgronden van artikel 2.12, tweede lid, van de APV Woerden 2023 zijn imperatief en limitatief. Dat betekent dat de omgevingsvergunning móet worden geweigerd als er een weigeringsgrond van toepassing is. Dat betekent ook dat de omgevingsvergunning móet worden verleend als geen van de in artikel 2.12, tweede lid, van de APV genoemde weigeringsgronden van toepassing is.
7 Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) mag een bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een afstand van minder dan vijf meter van een kruispunt vandaan.
Is er sprake van een weigeringsgrond?
8 Eisers voeren aan dat de uitweg een gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid, dat de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats en dat het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten, terwijl de tweede uitweg ten koste van een openbare parkeerplaats gaat (de weigeringsgronden zoals genoemd onder artikel 2:12, tweede lid, onder a, b en d, van de APV Woerden 2023).
9 De verkeersadviseur van de politie heeft op 1 mei 2025 een advies uitgebracht waarin het snijpunt voor het bepalen van de afstand tot de uitweg gelijk is aan het snijpunt dat volgens het tegenadvies van Circum moet worden gehanteerd. De verkeersadviseur van de politie heeft onderstaande afbeeldingen in het advies van 1 mei 2025 opgenomen. Op de eerste afbeelding is het punt waar de onderste oranje lijn en de paarse lijn elkaar snijden, het snijpunt vanaf waar de afstand moet worden gerekend. Deze paarse lijn is ook afgebeeld op de tweede foto.
(Afbeeldingen verwijdert i.v.m. mogelijke herleidbaarheid)
10 Op de zitting hebben eisers aangevoerd dat de paarse lijn op deze afbeeldingen niet moet worden gevolgd voor de meting, omdat deze lijn een stukje over de stoep loopt. Volgens eisers mag de lijn de stoep niet doorbreken en moet de curve van de stoep worden gevolgd.
11 Nu het geschil zich toespitst op de paarse lijn op de afbeeldingen in het politieadvies van 1 mei 2025, zal de rechtbank de beroepsgrond dat het college zich ervan had moeten vergewissen dat het advies van de verkeersadviseur van de politie van
28 mei 2024 zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd is, niet meer bespreken.
12 De rechtbank volgt eisers niet in hun redenering dat het college de paarse lijn niet had mogen volgen en legt hierna uit waarom.
13 In de RVV 1990 wordt onder een kruispunt verstaan: een kruising of splitsing van wegen.De bedoeling van artikel 24, eerste lid, onder a, van het RVV 1990 dat bepaalt dat een bestuurder zijn voertuig bij een kruispunt niet mag parkeren op een afstand van minder dan vijf meter daar vandaan, is dat auto’s zodanig bij een kruispunt worden geparkeerd dat het oprijzicht voldoende is om de verkeersveiligheid te waarborgen.
14 De [straat 1] in [woonplaats] verloopt bij het kruispunt met de [straat 2] niet in een rechte lijn, maar in een curve, zoals hieronder afgebeeld in de rode cirkel. Dit betekent dat bij het trekken van een rechte lijn die curve altijd zal worden doorbroken.
(Afbeeldingen verwijdert i.v.m. mogelijke herleidbaarheid)
15 Op de onder 9. opgenomen afbeeldingen uit het politieadvies van 1 mei 2025 is te zien dat de paarse lijn over een strookje stoep loopt. Op beide afbeeldingen is ook te zien dat het verkeer dat vanaf de zuidelijke kant het kruispunt vanaf de [straat 1] komt aanrijden voldoende zicht heeft op het verkeer dat vanuit de [straat 2] komt, óók over het stukje stoep waar de paarse lijn het trottoir doorkruist. Dit strookje trottoir vormt niet meer dan een uitstulping van het trottoir. Daarmee wordt voldaan aan het doel van het verbod om op een afstand van minder dan 5 meter vanaf een kruispunt te parkeren, namelijk dat het oprijzicht voldoende is om de verkeersveiligheid te waarborgen
16 Gelet op deze feitelijke situatie, is de rechtbank van oordeel dat het college het advies van de verkeersadviseur van de politie van 1 mei 2025 heeft mogen volgen.
17 De rechtbank is ook van oordeel dat het college de door de politie verrichte metingen heeft mogen volgen. De verkeersadviseur van de politie heeft op 1 mei 2025 een advies uitgebracht waarin het snijvlak van het kruispunt gelijk is aan het snijvlak dat volgens Circum moet worden gehanteerd. Het college heeft op de zitting erkend dat dit een gebrek in de bestreden besluiten oplevert. Het college blijft echter bij zijn standpunt dat ook met dit nieuwe snijvlak er voldoende ruimte overblijft voor een veilige inrit en dat deze inrit niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De politie heeft op 14 mei 2025 ter plaatse een meting uitgevoerd. Bij deze meting waren twee verkeersspecialisten van de politie, onder wie de verkeersspecialist die het nieuwe rapport heeft opgesteld, aanwezig. Bij de meting is vanaf de inmiddels gerealiseerde inrit van [adres 1] tot genoemd snijpunt gemeten met een meetlint. De afstand tussen deze inrit en het nieuwe snijvlak is 11 meter minus 5 meter waar niet geparkeerd mag worden, blijft er 6 meter aan ruimte over voor een volwaardige openbare parkeerplaats.
18 Dat Circum een meting met behulp van andere middelen (gps en laser) adviseert, maakt niet dat de wijze van meten door de politie onzorgvuldig of onjuist is geweest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verkeersspecialisten van de politie de meting ter plaatse hebben verricht en dat eisers op dit punt geen schriftelijk tegenadvies van Circum hebben ingebracht. Circum heeft zich in zijn advies van 20 juni 2024 bovendien gebaseerd op grove schematische weergaven van de verkeerssituatie en is niet ter plaatse geweest in tegenstelling tot de verkeersspecialisten van de politie.
19 Gelet op al het voorgaande, kan de rechtbank het college volgen in zijn motivering dat de vergunde uitrit niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Dit betekent dat er geen sprake is van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 2:12, tweede lid, onder b en d, van de APV.
20 Eisers hebben niet onderbouwd waarom de omgevingsvergunning voor de uitweg anderszins gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Het college heeft een verkeersspecialist van de politie laten onderzoeken of door gebruik van de uitweg sprake is van gevaar op de weg. Dat is volgens de verkeersspecialist niet het geval, omdat de uitrit op voldoende afstand (5 meter) van het kruispunt is gerealiseerd. Het college heeft hierin geen reden gezien om de vergunningaanvraag te weigeren. De rechtbank kan dit volgen.
21 Hieruit volgt dat er ook geen sprake is van de weigeringsgrond als genoemd in artikel 2:12, tweede lid, onder a van de APV, omdat de uitrit geen gevaar veroorzaakt voor de verkeersveiligheid. Nu niet is gebleken dat zich een weigeringsgrond voordoet, heeft het college terecht besloten om de omgevingsvergunning voor de uitweg te verlenen. De beroepsgronden slagen niet.
Ingetrokken beroepsgrond
22 Eisers hebben de beroepsgrond dat realisering van een tweede inrit terwijl een openbare parkeerplaats verloren gaat onevenredige gevolgen heeft voor de bestaande parkeerdruk in de omgeving op de zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet verder bespreken.
23 De beroepen van eisers zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand. Dit gelet op de aard van het gebrek en omdat het college de bestreden besluiten met het politieadvies van 1 mei 2025 en de verrichte meting op 14 mei 2025 heeft voorzien van een aanvullende motivering.
24 Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan beide eisers afzonderlijk vergoeden en krijgt eiser 1. ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser 1. een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 4 september 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser [eiser sub 1] moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser [eiser sub 2] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser [eiser sub 1] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.