ECLI:NL:RBMNE:2025:4475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
11569572
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst en afwijzing van de vordering

In deze zaak vordert een vennootschap onder firma (v.o.f.) schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst met de eigenaar van twee percelen agrarische grond. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A. van Kooten-de Jong, stelt dat de percelen in gebruik zijn gegeven voor een melkveebedrijf en dat er een jaarlijkse vergoeding van € 1.000,- is betaald. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Menu, betwist echter dat er sprake is van een pachtovereenkomst en stelt dat de eiser niet de contractspartij is. De pachtkamer komt tot de conclusie dat de eiser niet heeft aangetoond dat zij de contractspartij is en wijst de vorderingen af. De eiser moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 677,00, inclusief wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken op 20 augustus 2025 door de kantonrechter-voorzitter en twee deskundige leden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Pachtkamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11569572 \ LC EXPL 25-492
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1 (v.o.f.)],
te [vestigingsplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiseres sub 1 (v.o.f.)] ,
2.
[eiser sub 2], vennoot van eiser sub 1,
te [woonplaats 1] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser sub 2 (voornaam)] ,
3.
[eiser sub 3], vennoot van eiser sub 1,
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [naam] c.s.,
gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.M.M. Menu.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 februari 2025 met producties 1-10;
- de conclusie van antwoord met producties 1-2;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [naam] c.s. met een aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling van 16 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van twee percelen agrarische grond. [naam] c.s. stelt dat deze percelen tegen betaling in gebruik zijn gegeven aan [eiseres sub 1 (v.o.f.)] ten behoeve van het melkveebedrijf dat de vennootschap uitoefent. Dit kwalificeert volgens hem als een pachtovereenkomst en in deze procedure vordert hij onder meer schriftelijke vastlegging daarvan. [gedaagde] voert onder meer aan dat er geen sprake is van een pachtovereenkomst. De pachtkamer komt niet toe aan de vraag of er sprake is van pacht en zal de vorderingen afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de pachtkamer tot dat oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
[gedaagde] is eigenaar van twee percelen grond kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [lettter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] totaal groot 1.05.50 ha. [naam] c.s. stelt dat deze percelen in 2022 en 2023 zijn gebruikt ten behoeve van het melkveebedrijf van [eiseres sub 1 (v.o.f.)] . Er heeft jongvee gegraasd, het gras is gemaaid en er is mest uitgereden. Voor dit gebruik werd een jaarlijkse vergoeding van € 1.000,- betaald.
3.2.
Dit gebruik kwalificeert volgens [naam] c.s. als pacht in de zin van artikel 7:311 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat [gedaagde] hem sinds 2024 de toegang tot de percelen ontzegt, vordert [naam] c.s. in deze procedure schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:317 lid 2 BW met betrekking tot de twee percelen tussen [eiseres sub 1 (v.o.f.)] als pachter en [gedaagde] als verpachter. Ook vordert [naam] c.s. veroordeling van [gedaagde] om [eiseres sub 1 (v.o.f.)] toegang en het ongestoorde gebruik van de percelen te verschaffen, en veroordeling van [gedaagde] om de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te berichten dat [eiseres sub 1 (v.o.f.)] het landbouwkundig gebruik van de percelen heeft. [gedaagde] voert (onder meer) aan dat er geen sprake is van pacht.
Niet gebleken is dat [eiseres sub 1 (v.o.f.)] de contractspartij is van [gedaagde]
3.3.
Voordat de pachtkamer toekomt aan de beoordeling van de vraag of de gemaakte afspraken kwalificeren als een pachtovereenkomst, moet eerst de vraag beantwoord worden tussen welke partijen afspraken zijn gemaakt over het gebruik van de grond. [naam] c.s. vordert namelijk vastlegging van een pachtovereenkomst met de vennootschap onder firma [eiseres sub 1 (v.o.f.)] ( [eiseres sub 1 (v.o.f.)] ) als pachter. [gedaagde] betwist dat hij met deze vennootschap zaken heeft gedaan.
3.4.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van dat wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [1]
3.5.
[naam] c.s. heeft niet onderbouwd op grond van welke verklaringen, gedragingen of andere omstandigheden [gedaagde] had moeten afleiden dat [eiseres sub 1 (v.o.f.)] zijn contractuele wederpartij was, en niet [eiser sub 2 (voornaam)] in persoon. Vast staat dat perceel [nummeraanduiding 1] in 2021 door [eiser sub 2 (voornaam)] aan [gedaagde] is verkocht. [eiseres sub 1 (v.o.f.)] was daarbij geen partij. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser sub 2 (voornaam)] en [gedaagde] na de koop mondelinge afspraken hebben gemaakt over het gebruik van (in ieder geval) perceel [nummeraanduiding 1] . Niet gebleken is dat [eiser sub 2 (voornaam)] daarbij heeft aangegeven dat hij optrad namens [eiseres sub 1 (v.o.f.)] of deze vennootschap zelfs maar heeft genoemd. De vergoeding van € 1.000,- is door [eiser sub 2 (voornaam)] contant aan [gedaagde] betaald. Facturen zijn er niet.
3.6.
Het voorgaande betekent dat er niet van kan worden uitgegaan dat [eiseres sub 1 (v.o.f.)] contractspartij is bij de met [gedaagde] gemaakte afspraken. De in deze procedure ingestelde vorderingen moeten daarom worden afgewezen. Aan de vraag of de gemaakte afspraken kwalificeren als pacht, komt de pachtkamer daarom niet toe.
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam] c.s. nog aangevoerd dat de subsidiaire stelling is dat [eiser sub 2 (voornaam)] in persoon pachter is. Maar dit leidt niet tot een andere conclusie. De vorderingen van [naam] c.s. zijn immers zo ingericht dat [eiseres sub 1 (v.o.f.)] de pachter is, en niet [eiser sub 2 (voornaam)] in persoon.
[naam] c.s. moet de proceskosten betalen
3.8.
[naam] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
3.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.10.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De pachtkamer
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [naam] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
veroordeelt [naam] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter-voorzitter, en de deskundige leden D.E.H. baron van Ittersum en K. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
45353

Voetnoten

1.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.