In deze zaak vordert een vennootschap onder firma (v.o.f.) schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst met de eigenaar van twee percelen agrarische grond. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A. van Kooten-de Jong, stelt dat de percelen in gebruik zijn gegeven voor een melkveebedrijf en dat er een jaarlijkse vergoeding van € 1.000,- is betaald. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Menu, betwist echter dat er sprake is van een pachtovereenkomst en stelt dat de eiser niet de contractspartij is. De pachtkamer komt tot de conclusie dat de eiser niet heeft aangetoond dat zij de contractspartij is en wijst de vorderingen af. De eiser moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 677,00, inclusief wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken op 20 augustus 2025 door de kantonrechter-voorzitter en twee deskundige leden.