ECLI:NL:RBMNE:2025:4482

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/595880 / JE RK 25-1010
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing met dwangsom in een gezagskwestie met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2025 een beschikking gegeven in een gezagskwestie betreffende twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland had een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader, waarin hij werd opgedragen zich te houden aan een eerder vastgestelde contactregeling met de moeder. De vader had zich echter niet aan deze regeling gehouden, wat leidde tot het verzoek van de GI om de aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom op te leggen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in redelijkheid mocht onttrekken aan de omgangsregeling. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en een dwangsom van € 100,- per niet nagekomen omgang opgelegd, met een maximum van € 5.000,-. De kinderrechter benadrukte het belang van het inhalen van gemiste contactmomenten en de noodzaak voor de vader om mee te werken aan de omgangsregeling, om zo het welzijn van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/595880 / JE RK 25-1010
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [2015] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [2018] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van 25 juni 2025 met bijlagen, ontvangen op 1 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
  • de tolk van de ouders: M. Kada (Berbers);
  • [A] en [B] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds 31 juli 2022 bij hun vader, eerst op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter. Sinds 20 november 2024 hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij hem.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 3 juli 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en loopt nu tot 24 september 2025.
2.4.
Bij beschikking van 28 september 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een contactregeling vastgesteld. Bij beschikking van 15 april 2024 heeft deze rechtbank die regeling gewijzigd naar een voorlopige regeling. De kinderrechter in deze rechtbank heeft op 25 april 2025 een definitieve contactregeling vastgesteld, met de navolgende opbouw:
Stap 1:
één keer per maand van 10:00 tot 14:00 uur vindt begeleid contact plaats in [woonplaats] bij de moeder thuis. De vader brengt de kinderen. De overdracht van [woonplaats] naar [woonplaats] wordt begeleid door het Opstapje;
Stap 2:
één keer in de maand van 10:00 tot 16:00 uur vindt onbegeleid contact plaats in [woonplaats] bij de moeder thuis. De overdracht van [woonplaats] naar [woonplaats] wordt begeleid door het Opstapje;
Stap 3:
één keer in de maand van 10:00 tot 16:00 uur vindt onbegeleid contact plaats in [woonplaats] bij de moeder thuis. De vader brengt de kinderen naar [woonplaats] en de moeder brengt de kinderen naar [woonplaats] ;
waarbij de GI voortdurend evalueert of het tijd is om naar de volgende stap te gaan en of de veiligheid van de kinderen daarbij gewaarborgd blijft, in overleg met de ouders en het Opstapje;
na voornoemde opbouwregeling vindt de omgang één keer in de maand van 10:00 tot 16:00 uur onbegeleid plaats in [woonplaats] bij de moeder thuis. De vader brengt de kinderen naar [woonplaats] en de moeder brengt de kinderen naar [woonplaats] ;
2.5.
Op 14 juni 2025 is een gesprek geweest tussen beide ouders en Het Opstapje over de nieuwe contactregeling. Er zijn toen afspraken gemaakt waarmee beide ouders akkoord zijn gegaan.
2.6.
De GI heeft op 17 juni 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
Samen Veilig Midden-Nederland geeft de volgende aanwijzing(en):
- Vader houdt zich per direct aan de uitspraak van de rechter van 25-04-25. In de huidige situatie geldt dat er één keer per maand van 10 uur tot 14 uur begeleid contact plaatsvindt tussen de kinderen en moeder in [woonplaats] bij de moeder thuis. De vader brengt de kinderen. De overdracht van [woonplaats] naar [woonplaats] wordt begeleid door Het Opstapje;
- Het contactmoment van 14 juni 2025 wordt zo spoedig mogelijk ingehaald. Dit kan op 21 of 28 juni. Vader stemt hierover af met [C] van Het Opstapje, zodat [C] dit vervolgens met moeder kan afstemmen;
- Vader werkt samen met Het Opstapje en is bereikbaar voor [C] . Indien vader of [minderjarige 1] het moeilijk vinden om met Het Opstapje samen te werken, bespreekt vader met [C] wat ervoor nodig is om met elkaar verder te kunnen.
Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing(en) te houden, zijn wij genoodzaakt de kinderrechter te vragen de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, waarbij SAVE kan verzoeken u een dwangsom op te leggen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Ook verzoekt zij een dwangsom op te leggen van een nog nader te bepalen bedrag per dag indien de schriftelijke aanwijzing niet wordt nagekomen. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek gesteld dat de vader de schriftelijke aanwijzing niet opvolgt. Hij houdt zich niet aan de vastgelegde contactregeling en de gemiste omgang is nog niet ingehaald.

4.De standpunten

Het standpunt van de moeder
4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. De moeder vindt het belangrijk dat de eerder vastgestelde omgangsregeling wordt nagekomen. Zij heeft haar dochters al lange tijd niet gezien en maakt zich zorgen over het gebrek aan contact. Zij voert aan dat de vader zich structureel niet houdt aan gemaakte afspraken en rechterlijke beschikkingen, en dat hij haar contact met de kinderen belemmert.
Het standpunt van de vader
4.2.
De vader is het niet eens met het verzoek van de GI. De vader begrijpt de omgangsregeling, maar voert aan dat zijn dochter [minderjarige 1] niet naar haar moeder wil, vanwege eerdere nare ervaringen in het huis van de moeder. Hij zegt dat hij hierover contact heeft gezocht met de GI, en dat hij het moeilijk vindt om [minderjarige 1] te dwingen als zij emotionele weerstand heeft. Daarnaast was hij ziek en is zijn vader recentelijk overleden, waardoor hij tijdelijk overbelast was. Hij stelt ook dat het contact met de hulpverlening (zoals Het Opstapje) niet goed verloopt en dat hij de Marokkaanse hulpverleners niet vertrouwt. De vader vindt dat er te weinig rekening wordt gehouden met zijn zorgen en met de situatie van [minderjarige 1] . Hij betwist dat hij zich structureel onttrekt aan de omgangsregeling, maar geeft aan dat de uitvoering in de huidige omstandigheden problematisch is.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI toe. Hierna legt de kinderrechter uit waarom zij deze beslissing neemt.
Het wettelijk kader
5.2.
De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden. Tegelijkertijd brengt de maatregel
verplichtingen voor de ouders met gezag mee, want een ondertoezichtstelling beperkt het
gezag van de ouders. Als een ouder met gezag niet wil meewerken aan de (uitvoering van
de) ondertoezichtstelling kan de GI die ouder een schriftelijke aanwijzing geven. [1]
5.3.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de
zin van de wet. [2] Bij de beoordeling van dit verzoek dient de kinderrechter te beoordelen of
het besluit van de GI volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht en de
ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Dit
betekent dat het besluit zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en voldoende moet zijn
gemotiveerd. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden die gelden op het
moment van het nemen van de beslissing. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de
ondertoezichtstelling te dienen en in het belang van de minderjarige te worden geacht. De
kinderrechter kan de aanwijzing vervolgens slechts marginaal toetsen.
De toelichting
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voldoet aan de
beginselen van behoorlijk bestuur. De aanwijzing is voldoende concreet, voldoende gemotiveerd en in het belang van de kinderen. Er is voorafgaand aan de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing overleg geweest met de ouders, waarbij rekening is gehouden met de zorgen van de vader. Beide ouders hebben destijds ingestemd met de aangepaste regeling. Daarnaast is duidelijk dat de schriftelijke aanwijzing dient ter uitvoering van de taak van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling en dat de aanwijzing de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft.
5.5.
De vader heeft de opdracht van de GI, namelijk het zich houden aan de vastgelegde contactregeling, niet opgevolgd. De ouders zitten op dit moment in stap 1 van de contactregeling zoals is vastgelegd bij beschikking van 25 april 2025. De kinderrechter merkt op dat de vader geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze beschikking, die bovendien uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit betekent dat de contactregeling onherroepelijk is en dus moet worden uitgevoerd. Op 14 juni 2025 zou gestart worden met een contactmoment van 10:00 uur tot 14:00 uur tussen de moeder en de kinderen bij de moeder thuis, onder begeleiding van [C] van Het Opstapje. Dit contactmoment is echter niet doorgegaan. Het Opstapje heeft de vader meerdere keren geprobeerd te bellen om een inhaalmoment te plannen, maar het contactmoment is nog steeds niet ingehaald. De vader neemt niet op en belt niet terug.
5.6.
De vader heeft naar het oordeel van de kinderrechter niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in redelijkheid mocht onttrekken aan de uitvoering van de omgangsregeling. De enkele omstandigheid dat [minderjarige 1] zou hebben aangegeven niet naar haar moeder te willen, is gelet op de begeleiding die bij de omgang aanwezig is, geen geldige reden om deze omgang te weigeren. De vader heeft bovendien nagelaten hulp te vragen bij Het Opstapje of de GI om hierop adequaat te reageren. Ook heeft hij niet tijdig gecommuniceerd over de verhindering.
5.7.
De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat het gemiste contactmoment alsnog wordt ingehaald en dat de vader meewerkt aan de voortzetting van de maandelijkse omgang. Het inhalen kan niet meer op 21 of 28 juni 2025 plaatsvinden, zoals in de schriftelijke aanwijzing staat, omdat deze data al voorbij zijn. Daarnaast is [C] , die in de aanwijzing genoemd wordt, niet meer werkzaam bij Het Opstapje. De kinderrechter is van oordeel dat het inhaalmoment op korte termijn alsnog zal moeten worden ingehaald, onder begeleiding van een andere medewerker van Het Opstapje. De vader kan daarover afspraken maken met Het Opstapje en de GI. Daarnaast zal de vader maandelijks (vanaf juli) moeten meewerken aan een contactmoment. Omdat juli inmiddels ook voorbij is, zal ook voor de in juli gemiste omgang een inhaalafspraak moeten worden gemaakt.
5.8.
De kinderrechter zal aan deze verplichting van de vader om mee te werken aan de omgangsregeling en deze te faciliteren een dwangsom verbinden. Dit omdat zij bezorgd is dat de vader toch niet zal meewerken aan de omgang. De vader heeft namelijk herhaaldelijk geen uitvoering gegeven aan gemaakte afspraken. De GI heeft de vader dan ook al meermaals een schriftelijke aanwijzing gegeven ten aanzien van het naleven van de contactregeling tussen de kinderen en hun moeder. Maar dit heeft dus onvoldoende effect. Door de houding van de vader hebben de kinderen hun moeder nu weer een lange tijd niet gezien. Dat is niet goed voor hen en moet verder voorkomen worden.
Om ervoor te zorgen dat de contactregeling voortaan goed wordt uitgevoerd verbindt de kinderrechter de volgende dwangsom aan haar beslissing. Zij kiest voor een dwangsom van € 100,- voor iedere keer dat de vader niet meewerkt aan een omgangsmoment, en daarnaast een dwangsom van € 100,- per voltooide week waarin die omgang niet alsnog plaatsvindt, gerekend vanaf de afgesproken datum, met een maximum van € 5.000,-. De kinderrechter legt de werking van deze dwangsomregeling uit met een voorbeeld. Als bijvoorbeeld een omgang zou moeten plaatsvinden op de 10e van een maand, maar de vader komt deze omgang niet na, dan moet hij € 100,- aan de GI betalen. En daarnaast moet hij dan zorgen dan de kinderen binnen een week na de 10e, dus uiterlijk op de 17e, alsnog hun contact met de moeder hebben. Als hij daar niet voor zorgt, moet hij nog eens € 100,- aan de GI betalen. En dáárnaast moet hij dan zorgen dat de kinderen binnen een week na de 17e, dus uiterlijk op de 24e, contact met de moeder hebben. Enzovoorts. Bovendien moet hij zorgen dat de kinderen in de volgende maand hun gewone omgangsmoment hebben. Daar geldt dan ook weer de dwangsomregeling voor.
5.9.
Verder geldt de dwangsomregeling ook voor de inhaalafspraken, ook die voor het inhalen van de gemiste contacten in juni en juli 2025.
5.10.
Het doel van deze aanpak is dat de vader de omgangsregeling nakomt, en als hij dat niet doet wel de urgentie voelt om alsnog een afspraak te regelen.
5.11.
Het aan deze dwangsomregeling verbonden maximum van € 5.000,- vindt de kinderrechter redelijk in verhouding tot het doel van de dwangsom, namelijk om de vader te dwingen tot medewerking
5.12.
De kinderrechter wijst de GI er hierbij op dat de dwangsom pas kan worden geïnd nadat deze beschikking (eenmalig) aan de vader is betekend door een deurwaarder.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI van 17 juni 2025 met inachtneming van de wijzigingen zoals genoemd in rechtsoverweging 5.7, zodat de schriftelijke aanwijzing luidt als volgt:
- Vader houdt zich per direct aan de uitspraak van de rechter van 25-04-2025. In de huidige situatie geldt dat er één keer per maand van 10:00 uur tot 14:00 uur begeleid contact plaatsvindt tussen de kinderen en moeder in [woonplaats] bij de moeder thuis. De vader brengt de kinderen. De overdracht van [woonplaats] naar [woonplaats] wordt begeleid door Het Opstapje;
- Het contactmoment van 14 juni 2025 wordt zo spoedig mogelijk ingehaald. Vader stemt hierover af met een (nieuwe) medewerker van Het Opstapje, zodat deze medewerker dit vervolgens met moeder kan afstemmen;
- Vader werkt samen met Het Opstapje en is bereikbaar voor de medewerker van Het Opstapje. Indien vader of [minderjarige 1] het moeilijk vinden om met Het Opstapje samen te werken, bespreekt vader met de medewerker van Het Opstapje wat ervoor nodig is om met elkaar verder te kunnen.
6.1.
verbindt een dwangsom aan de uitvoering van de in de schriftelijke aanwijzing vastgelegde omgangsregeling en legt op aan de vader een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat als gevolg van zijn gebrek aan medewerking een omgang niet doorgaat, en vervolgens € 100,- per voltooide week waarin die omgang niet alsnog plaatsvindt, gerekend vanaf de afgesproken datum, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
CAL

Voetnoten

1.Artikel 1:263 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht.