ECLI:NL:RBMNE:2025:4490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/596305 / KG ZA 25-337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag en meewerken aan verdeling en uitkering van executoriale beslagen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2025, hebben de eisers, [eiseres sub 1] B.V. in liquidatie en [eiseres sub 2] B.V., een vordering ingediend tot opheffing van conservatoir beslag en om medewerking te verlenen aan de verdeling en uitkering van executoriale beslagen. De eisers stelden dat zij een spoedeisend belang hadden, omdat de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2], weigerden om in te stemmen met een nadere verdeling en uitkering, wat andere schuldeisers benadeelde. De voorzieningenrechter heeft echter de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het conservatoire beslag op te heffen, omdat de vordering van [gedaagde sub 1] op [eiseres sub 1] nog steeds in hoger beroep was en de uitkomst daarvan onduidelijk was. Bovendien was er geen bewijs dat de begroting van de vordering van [gedaagde sub 1] niet juist was. De rechtbank concludeerde dat de eisers de proceskosten moesten betalen, omdat zij in het ongelijk waren gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opheffen van conservatoire beslagen en de complexiteit van de verdeling van executoriale beslagen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/596305 / KG ZA 25-337
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V. IN LIQUIDATIE,

te [plaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] c.s. en afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ,
advocaat: mr. J.H.J. Rijntjes,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [plaats 1] ,
advocaat: mr. H. Ruiter,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 1] ,
advocaat: mr. H. Ruiter,
3.
[gedaagde sub 3],
te [plaats 2] ,
advocaat: mr. M. Sweerts,
4.
[gedaagde sub 4] B.V.,
te [plaats 3] ,
niet verschenen,
5.
[gedaagde sub 5] B.V.,
te [plaats 4] ,
niet verschenen,
6.
[gedaagde sub 6] B.V.,
te [plaats 5] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2025 met producties 1 t/m 25,
- de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ingediende producties 26 t/m 31,
- de door [gedaagde sub 1] c.s. ingediende conclusie van antwoord met producties 1 t/m 14,
- de door [gedaagde sub 3] ingediende producties 1 t/m 8,
- de akte wijziging van eis van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ,
- de mondelinge behandeling van 4 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.,
- de pleitnota van [gedaagde sub 3] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op de vordering van [eiseres sub 1] op de Staat van € 1,5 miljoen hebben [gedaagde sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] conservatoir en/of executoriaal derdenbeslag gelegd. De Staat heeft de volledige € 1,5 miljoen afgedragen aan deurwaarder [gedaagde sub 4] . Later hebben de Belastingdienst, [gedaagde sub 3] en [eiseres sub 2] executoriaal derdenbeslag laten leggen op het geld onder [gedaagde sub 4] . In deze procedure vorderen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dat het conservatoire beslag van [gedaagde sub 1] ter hoogte van € 1,27 miljoen (deels) wordt opgeheven. Daarnaast willen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dat [gedaagde sub 1] c.s. en de andere gedaagden (waaronder de deurwaarders) worden veroordeeld om mee te werken aan de verdeling en uitkering van de executoriale beslagen die onder [gedaagde sub 4] liggen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] af. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] is een onderneming die zich bezighield met het organiseren van trainingen over International Trade Compliance voor overheden en bedrijven. De aandelen in [eiseres sub 1] zijn verdeeld over drie partijen die 1/3e deel van de aandelen in hun bezit hebben. Dit zijn [gedaagde sub 1] , [coöperatie] (een coöperatie van [gedaagde sub 3] ) en [onderneming 1] B.V. Tot 9 juli 2020 was [gedaagde sub 2] via [gedaagde sub 1] , waar zij enig bestuurder en aandeelhouder van is, bestuurder van [eiseres sub 1] . Op 28 september 2023 is [eiseres sub 1] ontbonden en is zij in liquidatie.
3.2.
[eiseres sub 1] en de Staat hebben begin 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is afgesproken dat de Staat € 1,5 miljoen zou betalen aan [eiseres sub 1] (hierna: de vordering). Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] op 8 november 2021 ten laste van [eiseres sub 1] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Staat voor een vordering van [gedaagde sub 1] op [eiseres sub 1] . [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres sub 1] haar aandelen in [eiseres sub 1] in moet kopen tegen een door een deskundige te bepalen prijs. De vordering van [gedaagde sub 1] is begroot op € 1,27 miljoen. Dit beslag is nog conservatoir omdat [gedaagde sub 1] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 6 juli 2022 van de rechtbank Noord-Holland, waarin een bedrag van € 37.247,- wordt toegewezen. [1] De vordering van de inkoop van de aandelen van [gedaagde sub 1] door [eiseres sub 1] is afgewezen. De hoger beroepsprocedure loopt nog.
3.3.
Ook [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 2] hebben derdenbeslag gelegd op wat de Staat aan [eiseres sub 1] moet betalen. Deze beslagen zijn executoriaal. Op 13 of 14 december 2023 heeft de Staat haar schuld aan [eiseres sub 1] voldaan door € 1,5 miljoen over te boeken aan [gedaagde sub 4] . In het vonnis in kort geding van 25 juli 2024 van deze rechtbank is geoordeeld dat een deel van de executoriale vorderingen van [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 2] mocht worden betaald. Van de vordering van [gedaagde sub 2] is begin augustus 2024 € 5.742,44 betaald en van de vordering van [eiseres sub 2] is € 198.706,40 betaald door [gedaagde sub 4] . Er staat nog € 1.295.551,16 op de derdenrekening van [gedaagde sub 4] .
3.4.
Na de gedeeltelijke betaling van de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 2] op [eiseres sub 1] heeft [eiseres sub 2] in april 2025 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [gedaagde sub 4] voor een tweede vordering van € 239.956,43. Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] voor een vordering op [eiseres sub 1] van € 388.549,54 ook executoriaal derdenbeslag laten leggen op het geld bij [gedaagde sub 4] . Tot slot heeft de Belastingdienst voor een vordering van € 379.019,- op [eiseres sub 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde sub 4] . Hieronder een overzicht van de stand van de beslagen in 2025 en de deurwaarder die het beslag heeft gelegd:

4.De beoordeling

[eiseres sub 1] c.s. hebben een spoedeisend belang bij de vorderingen
4.1.
Het gaat hier om een voorlopige voorziening in kort geding. De vraag is dan of [eiseres sub 1] c.s. bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. [eiseres sub 1] c.s. hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weigeren om in te stemmen met een nadere verdeling en uitkering. Zij verhinderen zo dat andere schuldeisers van [eiseres sub 1] worden betaald terwijl de rente op de schulden blijft oplopen. In de procedure tot vaststelling van de vordering van [gedaagde sub 1] op [eiseres sub 1] is het wachten op een arrest van het Hof. Het is onduidelijk wanneer dat gaat komen.
4.2.
Er is inmiddels een rangregeling gevraagd op grond van artikel 481 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Het staat echter niet vast dat dit voor een snelle afwikkeling gaat zorgen. [gedaagde sub 1] heeft op de mondelinge behandeling van 4 augustus 2025 verklaard dat zij het verzoek om een benoeming van een rechter-commissaris (hierna RC) die de rangregeling kan vaststellen, op 7 juli 2025 heeft ingediend bij de rechtbank Den Haag. Daarop was op 4 augustus 2025 nog geen inhoudelijke reactie. Als een RC is benoemd, krijgen alle belanghebbenden binnen twee weken een bericht. Dan maakt de RC een concept uitdelingslijst over de verdeling van het geld bij [gedaagde sub 4] . Op dit concept mogen alle belanghebbenden reageren. Als belanghebbenden het niet eens zijn, moet een mondelinge behandeling worden gepland met het doel om overeenstemming te bereiken. Voor zover het gaat om vorderingen waarvoor het beslag nog conservatoir is en er komt geen overeenstemming op die mondelinge behandeling, dan worden vordering verwezen naar een procedure om ze vast te laten stellen. Op dit moment loopt er een procedure bij het Hof over de vordering van [gedaagde sub 1] op [eiseres sub 1] . Ook bij een rangregeling moet dan worden gewacht op de uitkomst van die procedure. Deze rangregelingsprocedure geeft dus niet op korte termijn een beslissing over wat in het depot moet blijven staan en wat kan worden uitgekeerd, terwijl de rentes op blijven lopen. [eiseres sub 1] c.s. hebben daarom een spoedeisend belang.
Het conservatoire beslag van [gedaagde sub 1] wordt niet (deels) opgeheven
4.3.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen verdere verdeling en uitkering van het bedrag bij [gedaagde sub 4] . Voor zover noodzakelijk willen [eiseres sub 1] c.s. dat het conservatoire beslag van [gedaagde sub 1] (deels) wordt opgeheven. De opheffing van een conservatoir beslag kan ingevolge artikel 705 lid 2 Rv onder meer worden bevolen, indien
  • op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, of
  • summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of,
  • als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
Daarvan is geen sprake. Ter toelichting op dit oordeel het volgende.
4.4.
In het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 juli 2022 heeft zij de vordering afgewezen waarvoor [gedaagde sub 1] conservatoir beslag heeft gelegd. Alleen een andere vordering van [gedaagde sub 1] is toegewezen waarbij [eiseres sub 1] is veroordeeld tot betaling van € 37.247,-. Dit vonnis van de rechtbank Noord-Holland kan echter niet maatgevend zijn voor opheffing van het conservatoire beslag voor zover hoger dan € 37,247,- (plus een opslag). De reden daarvoor is dat de vordering van [gedaagde sub 1] is afgewezen op de onjuiste feitelijke informatie van een van de partijen dat de aandelen niet zijn volgestort. Het is niet in geschil dat de aandelen wel zijn volgestort. Aan de verdere beoordeling van de argumenten van [gedaagde sub 1] voor aandeleninkoop door [eiseres sub 1] is de rechtbank niet toegekomen. [2] In hoger beroep zal een volledige nieuwe beoordeling moeten plaatsvinden van de verdere stellingen van [gedaagde sub 1] . Daarom is er geen reden om aan de uitkomst van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland op dit punt gevolgen te verbinden. Dit is ook al vastgesteld in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2023. [3] Dit kort geding was tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] c.s.
4.5.
Er is ook geen reden om het beslag te begroten op een lager bedrag dan € 1,27 miljoen en dus deels op te heffen. In het vonnis in kort geding van 28 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter eenzelfde verzoek van [eiseres sub 1] c.s. beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het beslag niet (deels) opgeheven. Er kon niet worden vastgesteld dat de begroting van de vordering van [gedaagde sub 1] niet bij benadering juist kon zijn. Ook een belangenafweging heeft niet geleid tot opheffing van het beslag. Op 15 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in een kort geding tussen dezelfde partijen als in dit kort geding een gedeelte laten uitkeren aan [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] , uitgaande van de € 1,27 miljoen voor [gedaagde sub 1] . [4] In dit vonnis van 15 juli 2024 is geoordeeld dat 80% van de executoriale beslagen van [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] kunnen worden uitgekeerd en dit is gebeurd. Partijen hebben in deze procedure op het punt van de begroting van de vordering van [gedaagde sub 1] geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die reden zijn om af te wijken van de beslissingen in de hiervoor genoemde voorzieningenprocedures. Daarom wordt hiervoor aangesloten bij het oordeel van deze voorzieningenrechters. Dus wordt het conservatoire beslag niet (deels) opgeheven.
De executoriale beslagen worden niet uitgekeerd
4.6.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 3] is er reden om executoriale beslagleggers gedeeltelijk te betalen, ook als de vordering van [gedaagde sub 1] nog steeds wordt begroot op € 1,27 miljoen. Dit is omdat de nieuwe executoriale beslagleggers delen in het bedrag dat bij [gedaagde sub 4] staat. Volgens [eiseres sub 1] c.s. had [gedaagde sub 4] niet de volledige € 1,5 miljoen van de Staat mogen innen. Dit is onjuist. Op grond van artikel 478 Rv int de deurwaarder die het oudste executoriale beslag heeft gelegd voor de gezamenlijke beslagleggers wat de derde-beslagene moet betalen. Dit doet de deurwaarder wanneer er ook andere beslagen zijn gelegd en niet kan worden vastgesteld dat alle beslagleggers kunnen worden betaald uit wat de derde-beslagene moet afdragen. Dit is hier aan de orde. Het totaal van de eerste beslagen van [eiseres sub 2] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bedraagt meer (€ 1.658.182,55) dan de vordering van [eiseres sub 1] op de Staat. [gedaagde sub 4] mocht daarom de volledige vordering van € 1,5 miljoen innen en op haar derdenrekening zetten in afwachting van verdeling. Ter toelichting.
4.7.
Artikel 478 Rv is niet beperkt tot executoriale beslagen als het gaat om de berekening of er voldoende is om alle beslagleggers te betalen. Dat is terecht, omdat voor een conservatoir beslag geld moet worden gereserveerd in afwachting van de uitkomst van de procedure die de conservatoire beslaglegger moet starten. In die procedure wordt de vordering vastgesteld en kan die executoriaal worden. Dat de deurwaarder toch moet innen is omdat de afwikkeling van executoriale beslagen niet zonder meer hoeft te wachten op de vaststelling van de vordering van een conservatoire beslaglegger. Wat executoriale beslagleggers hoe dan ook krijgen, kan worden betaald. Op die basis heeft de eerdere voorzieningenrechter ook beslist om 80% van de vorderingen van [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 2] te laten uitkeren door [gedaagde sub 4] .
4.8.
Volgens [gedaagde sub 3] en [eiseres sub 1] c.s. mocht [gedaagde sub 4] bij de Staat alleen het bedrag incasseren tot de hoogte van de vorderingen van [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] , de executoriale beslagleggers van dat moment. Daarvan kon [gedaagde sub 4] dan een gedeelte uitkeren en een gedeelte zou moeten worden gereserveerd in afwachting van de procedure van [gedaagde sub 1] tegen [eiseres sub 1] . Als de vordering van [gedaagde sub 1] wordt afgewezen, dan betaalt [gedaagde sub 4] [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] verder uit. Als de vordering van [gedaagde sub 1] (deels) wordt toegewezen dan verdeelt [gedaagde sub 4] het bedrag dat zij heeft tussen [eiseres sub 2] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . [5]
4.9.
Dat een conservatoire beslaglegger dat waarop beslag ligt onder zich moet houden [6] , betekent niet zonder meer dat de conservatoire beslaglegger het niet kan overdragen aan een deurwaarder. In artikel 478 Rv is een specifieke regeling gegeven voor de situatie dat er onvoldoende is om executoriale en eventuele conservatoire beslagleggers te voldoen. De ‘oudste’ executoriale deurwaarder gaat dan incasseren om het voor alle beslagleggers af te wikkelen. Dat voor conservatoir beslag dit artikel niet ook van toepassing is verklaard, is logisch omdat bij verschillende conservatoire beslagen gewoon de vaststelling van de vorderingen moet worden afgewacht en dus niets valt af te dragen. De regeling van artikel 478 Rv is nog niet aan de orde. Dat wordt anders als een van die vorderingen dan in de executoriale fase terecht komt. Omdat een vordering met een executoriale titel niet hoeft te wachten op vaststelling van een vordering waarvoor conservatoir beslag is gelegd, moet weer worden bepaald of er voldoende is voor alle beslagleggers. Kortom voor overdracht door degene onder wie conservatoir beslag ligt, is niet nodig dat artikel 478 Rv ook van toepassing is verklaard op conservatoire beslagen.
4.10.
Daar komt bij dat de Staat door betaling aan [gedaagde sub 4] heeft voldaan aan haar schuld aan [eiseres sub 1] . Dat volgt uit artikel 478 lid 5 Rv. Dit betekent dat de executoriale beslagen die zijn gelegd nadat [gedaagde sub 4] de € 1,5 miljoen heeft geïnd, niet op de vordering van [eiseres sub 1] op de Staat zijn gelegd. De Staat heeft immers bevrijdend betaald aan [gedaagde sub 4] en was niets meer verschuldigd aan [eiseres sub 1] . [gedaagde sub 4] houdt het van de Staat ontvangen bedrag voor de drie eerste beslagleggers voor de bedragen die zij hebben gevorderd. Pas als er na vaststelling van de vordering van [gedaagde sub 1] en betaling van deze drie eerste vorderingen een bedrag overblijft, dan is [gedaagde sub 4] dat verschuldigd aan [eiseres sub 1] . Op die eventuele aanspraak van [eiseres sub 1] hebben de beslagleggers onder [gedaagde sub 4] beslag gelegd. Dit volgt ook uit de derdenverklaring die [gedaagde sub 4] heeft gestuurd aan de beslagleggers onder haar ten laste van [eiseres sub 1] . Tegen deze derdenverklaring heeft geen van de beslagleggers verweer gevoerd. Uit de beslissing in kort geding van 15 juli 2024 blijkt dat dit tussen partijen toen ook niet in geschil was.
4.11.
Dat betekent dat met de beslagleggingen onder [gedaagde sub 4] geen nieuwe beslagen zijn gelegd onder de Staat die meedoen in de verdeling van het bedrag bij [gedaagde sub 4] op een gelijke voet als de drie eerste beslagleggers.
Conclusie: de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden afgewezen
4.12.
Zoals hiervoor al is overwogen is er geen reden om een andere of verdergaande beslissing te nemen dan de eerdere voorzieningenrechters hebben gedaan. Ook is er geen reden om [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 3] of de Belastingdienst een uitkering te doen. Zij moeten wachten op de uitkomst van de verdeling tussen [gedaagde sub 2] , [eiseres sub 2] (voor haar eerste vordering) en [gedaagde sub 1] .
4.13.
Als meer subsidiaire vordering hebben [eiseres sub 1] c.s. verzocht om opheffing van het executoriale beslag van [gedaagde sub 2] van 7 maart 2022. [eiseres sub 1] c.s. hebben deze vordering niet voldoende onderbouwd. Er is in het kader van de beoordeling in deze voorzieningenprocedure geen sprake van een nietig beslag van [gedaagde sub 2] . Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook mee dat de restant vordering van [gedaagde sub 2] een relatief heel beperkt bedrag is. Het is niet duidelijk waarom [eiseres sub 1] c.s. een groot (spoedeisend) belang zouden hebben bij opheffing van dit beslag.
[eiseres sub 1] c.s. moeten de proceskosten betalen
4.14.
[eiseres sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
-griffierecht € 10.188,-
- salaris advocaat € 1.661,-
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 12.027,-
4.15.
Wat [gedaagde sub 3] heeft aangevoerd is in lijn met de stellingen van [eiseres sub 1] c.s. Hij heeft zich niet tegen de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. verweerd maar die ondersteund. Er is dus geen reden om [eiseres sub 1] c.s. te veroordelen in zijn proceskosten.
4.16.
Voor wat betreft [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] geldt dat zij niet zijn verschenen en dus geen kosten hebben moeten maken die [eiseres sub 1] c.s. moeten vergoeden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van € 12.027,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 6 juli 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:6180.
2.Rechtbank Noord-Holland 6 juli 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:6180, rov 6.7.
3.Rechtbank Noord-Holland 28 februari 2023, C/15/336015 / KG ZA 23-30
4.Rechtbank Midden-Nederland 15 juli 2024, C/16/576076 KG ZA 24-270
5.[gedaagde sub 3] heeft daarbij verwezen naar Asser-Steneker Procesrecht 5 2023/524
6.Artikel 702 jo 475 Rv