ECLI:NL:RBMNE:2025:4491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/6938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor dakkapel en redelijke eisen van welstand

Op 15 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over een omgevingsvergunning voor een dakkapel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Pool, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, vertegenwoordigd door mr. B. van den Bosch, waarin de aanvraag voor de dakkapel was geweigerd. De rechtbank had eerder op 30 april 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft deze gelegenheid benut door een schriftelijke motivering te geven, waarop eiser een zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

In de tussenuitspraak had de rechtbank vastgesteld dat het college het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) niet voldoende had gemotiveerd. De CRK had aangegeven dat de woning waarvoor de dakkapel was aangevraagd, niet als 'gelijke woning' kon worden beschouwd in de zin van de welstandsnota. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom de verschillen tussen de woningen relevant waren voor de welstandsbeoordeling. Na de tussenuitspraak heeft het college zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat de aangevraagde dakkapel en de dakkapel op een andere woning niet gelijk waren, wat de rechtbank heeft gevolgd.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het college met de aanvullende stukken voldoende had aangetoond dat de aangevraagde dakkapel niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit bleven in stand. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en ook een vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. ing. A. Rademaker, in aanwezigheid van griffier mr. S.N. van Ooijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Pool),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college),
(gemachtigde: mr. B. van den Bosch).

Procesverloop

1. Op 30 april 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. [1] Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2. Het college heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt door een schriftelijke motivering te geven. Eiser heeft hierop een zienswijze gegeven. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) niet zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De CRK adviseerde dat de woning aan de [adres] , waarvoor minder dan 5 jaar geleden een dakkapel op het voordakvlak met een positief welstandsadvies is vergund, geen ‘gelijke woning’ is als bedoeld in het tweede criterium van de welstandsnota, waardoor de aangevraagde dakkapel niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft met de aanvullende motivering in het verweerschrift erkend dat de onderbouwing in het bestreden besluit, waarom geen sprake is van een gelijke woning, ontoereikend is. Het bestreden besluit bevat in zoverre een gebrek.
5. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak ook overwogen dat de welstandsnota beoogt regels te stellen aan het uiterlijk van bouwwerken ter bescherming van de fysieke leefomgeving en dat niet alle (ondergeschikte) verschillen tussen woningen relevant zijn voor de belangen die de welstandsnota beoogt te beschermen. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd de reden waarom de geringe verschillen tussen de woningen, in breedte, hoogte, diepte, spiegeling, positionering/oriëntatie en verspringing in het bouwblok, voor de welstandsbeoordeling relevant zijn.
6. Om het gebrek te herstellen, moest het college nader motiveren waarom de genoemde verschillen tussen de woningen voor de welstandsbeoordeling relevant zijn. Het college kon het gebrek ook herstellen door de gevraagde omgevingsvergunning alsnog aan eiser te verlenen. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen het college het gebrek kon herstellen bepaald op zes weken na verzending van de tussenuitspraak.
7. Het college geeft in zijn reactie op de tussenuitspraak aan dat de rechtsvraag volgens eiser neerkomt op de vraag of de woning aan de [adres] te kenmerken is als een ‘gelijke woning’. Deze vraag is volgens het college echter niet relevant. Het college stelt zich namelijk op het standpunt dat de aangevraagde dakkapel en de dakkapel aan de [adres] niet gelijk zijn. De breedte van de aangevraagde dakkapel bedraagt 5,882 meter en die op het voordakvlak van de woning aan de [adres] , waarover de CRK positief heeft geadviseerd, 4,5 meter. Het verschil tussen de aangevraagde dakkapel en de met een positief welstandsadvies vergunde dakkapel aan de [adres] bedraagt dus 1,382 meter. Hierdoor voldoet de aangevraagde dakkapel volgens het college niet aan het tweede criterium van de welstandsnota.
8. Eiser voert in zijn zienswijze aan dat het college hiermee zijn standpunt in het bestreden besluit heeft verlaten. De welstandsnota gaat volgens eiser uit van het principe van dakkapelen aan de voorkant. Omdat de CRK bij de [adres] positief adviseerde over een dakkapel op het voordakvlak, en deze woning gelijk is aan de woning van eiser, is de aanvraag van eiser ten onrechte geweigerd. Nog los daarvan, gaat het bij welstand om de relatie tussen het bouwwerk en de directe omgeving. De woning links van eiser heeft een dakkapel over de hele breedte van het dakvlak. Als eiser een dakkapel van maximaal 4,5 meter mag bouwen, dan wordt hiermee niet voldaan aan de welstandseisen.
9. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser was gericht tegen de welstandsbeoordeling. Omdat het college het negatieve advies van de CRK aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, spitste het geschil zich toe op de vraag of de [adres] een ‘gelijke woning’ is. Na de tussenuitspraak heeft het college een nieuw standpunt ingenomen, namelijk dat het niet relevant is of sprake is van een gelijke woning, omdat de aangevraagde dakkapel en de dakkapel op het voordakvlak van de woning aan de [adres] verschillend zijn. In het streven naar finale geschilbeslechting geldt dat nieuw aangedragen geschilpunten tussen partijen in de lopende beroepsprocedure kunnen worden betrokken om tot een zo reëel mogelijke oplossing van het geschil te komen. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich ook na het gewijzigde standpunt toespitst op het tweede criterium van de welstandsnota. In het licht van het voorgaande volgt de rechtbank de wijziging van de inhoud van het geding na de tussenuitspraak.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college met de toegezonden stukken, waaronder adviezen van de CRK en bouwtekeningen, voldoende heeft onderbouwd dat de aangevraagde dakkapel en de dakkapel op de [adres] geen ‘overeenkomstige dakkapellen’ zijn, zoals bedoeld in het tweede criterium van de welstandsnota. Dit criterium luidt: ‘
Het bouwwerk is overeenkomstig een bestaande dakkapel in hetzelfde bouwblok dan wel bij een gelijke woning, die minder dan 5 jaar geleden met een positief welstandsadvies is vergund.’De rechtbank acht een breedteverschil van 1,3 meter een significant verschil. Omdat geen sprake is van ‘overeenkomstige dakkapellen’, komt het college niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of de [adres] , waarvoor minder dan 5 jaar geleden met een positief welstandsadvies een omgevingsvergunning voor een dakkapel is verleend, een gelijke woning is.
11. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het college heeft met het innemen van een ander standpunt alsnog deugdelijk aan de hand van de criteria uit de welstandsnota gemotiveerd waarom de aangevraagde dakkapel in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Omdat het motiveringsgebrek hiermee is hersteld laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.654,50. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn reis- en verblijfkosten van € 10,80.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.665,30.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.N. van Ooijen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 april 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2112.