ECLI:NL:RBMNE:2025:4507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
16-216233-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing in vereniging en voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte (voornaam)], geboren op [2005] in [geboorteplaats 1]. De zaak betreft een poging tot afpersing in vereniging en het medeplegen van het voorhanden hebben van een nagebootst vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2024 in Breukelen samen met anderen de scooter van [slachtoffer 1] heeft klemgereden en daarbij een voorwerp dat leek op een vuurwapen heeft gericht op de aangevers, met de woorden “stap nu van jouw kankerscooter”. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake zou zijn van een vormverzuim omdat niet is onderzocht of het nagebootste vuurwapen onder de Speelgoedrichtlijn valt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen zijn en dat de verdachte het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en de invloed van haar sociale omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16-216233-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 19 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2005] in [geboorteplaats 1] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] in [plaats 1] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.Zitting

De strafzaak van [verdachte (voornaam)] is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 5 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V. Boelhouwers en van wat [verdachte (voornaam)] en haar raadsman, mr. J.J.J. Zwaan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte (voornaam)] ervan dat zij, samengevat:
Feit 1: zich, op 3 juli 2024 in Breukelen, samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing, door de scooter van [slachtoffer 1] klem te rijden, uit het raam van de auto te hangen en een voorwerp lijkend op een vuurwapen te richten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en daarbij te zeggen “stap nu van jouw kankerscooter”;
Feit 2: op 3 juli 2024 in Breukelen, samen met anderen een nagebootst vuurwapen voorhanden heeft gehad, strafbaar gesteld onder categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie.
De volledige tekst van de ter terechtzitting gewijzigde beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs en bewezenverklaring

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat [verdachte (voornaam)] alle aan haar ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voor zover van belang voor de beoordeling, zal hieronder nader op de standpunten van de officier van justitie worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte (voornaam)] integraal moet worden vrijgesproken van de feiten aan haar ten laste zijn gelegd. Voor zover van belang voor de beoordeling, zal hieronder nader op de standpunten van de raadsvrouw worden ingegaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 en 2 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen. [1] De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
Op 3 juli 2024 reed ik samen met een vriend te [plaats 1] . Ik zag dat er een voertuig onze richting op kwam rijden. Ik zag dat het voertuig op de tegengestelde rijbaan ging rijden en het voertuig draaide met de voorbumper in onze richting. Ik zag dat het voertuig doorreed met een verhoogde snelheid. Ik voelde op dit moment alsof ik klemgereden werd. Door de gedraging van het voertuig voelde ik de dwang om te moeten stoppen. Ik zag dat het voertuig tot stilstand kwam, op dit moment stonden wij naast het voertuig ter hoogte van de bestuurderskant. Ik zag dat er een persoon uit het raam hing aan de passagierskant. [2] Ik zag dat deze man een voorwerp vasthield, dit was in mijn ogen een vuurwapen. Ik herkende dit als een klein handvuurwapen. Ik zag dat hij dit met de loop in onze richting hield. Ik hoorde hem op dit moment zeggen: “stap nu van jouw kankerscooter”. Ik voelde mij hierdoor bedreigd en keek recht de loop in van het vuurwapen. [3]
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
U vraagt mij waarom ik denk dat mijn scooter gestolen zou gaan worden. Ik denk dit omdat degene met het vuurwapen veelal mijn richting insprak. Ik moest ook van mijn scooter afstappen. Mijn vriend hoefde niet van zijn fiets af te stappen. [4]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
Dit is gebeurd op 3 juli 2024 te [plaats 1] . Ik fietste samen met mijn vriend [slachtoffer 1 (voornaam)] . Mijn vriend reed op zijn scooter. Ik zag dat een Volkswagen Polo onze kant op stuurde. Ik zag dat de auto onze kant op reed en dat dit met hoge snelheid ging. Omdat de Volkswagen Polo zodanig hard en gericht op ons af kwam rijden, remde ik af. Toen ik bijna tot stilstand kwam met mijn fiets, zag ik dat de Volkswagen Polo op ongeveer één à twee meter van mij en [slachtoffer 1 (voornaam)] reed. Ik zag dat de bijrijder van de auto, terwijl de auto nog reed, uit het raam klom en vervolgens uit het raam hing. [5] Ik zag dat de bijrijder zijn arm uitstak in de richting van [slachtoffer 1 (voornaam)] en mij. Ik zag dat de bijrijder een zwart voorwerp in zijn handen had. Ik zag meteen dat dit een vuurwapen was. Het leek op een pistool. Ik hoorde de bijrijder schreeuwen naar [slachtoffer 1 (voornaam)] : “stap van die kanker scooter af”. Ik had het gevoel dat hij dit beval aan [slachtoffer 1 (voornaam)] . Ik had het gevoel dat het vuurwapen op zowel mij als [slachtoffer 1 (voornaam)] gericht werd. [6]
Een proces-verbaal van bevindingen van [A] , voor zover inhoudende:
Op 3 juli 2024 werd ik aangestuurd naar [plaats 1] . Ik reed naar [plaats 1] en zag daar dat er een Volkswagen Polo ons tegemoet kwam rijden. Ik zag dat er achter de bijrijder nog een passagier zat. Ik zag dat de bestuurder [verdachte] was die ik ambtshalve herkende. Ik zag dat de bijrijder een man was. [7]
Ik ging in de auto zoeken naar het vuurwapen. Ik opende de achterdeur aan de bijrijderskant. Ik keek onder de stoel van de bijrijder. Ik zag dat daar een klein zwart vuurwapen lag. Ik zag dat dit geen echt vuurwapen betrof. Ik zag dat dit vuurwapen voor afdreiging geschikt was.
Betrokkene
Achternaam: [verdachte (achternaam)]
Voornamen: [verdachte (voornaam)]
Betrokkene
Achternaam: [medeverdachte (achternaam)]
Voornamen: [medeverdachte (voornamen)] [8]
Een proces-verbaal van bevindingen van [C] , voor zover inhoudende:
Ik zag dat het goed:
- Zwart van kleur was;
- Op een vuurwapen gelijkend voorwerp betrof door de soortgelijke vorm, kleur en
werking van handelingen van een handpistool;
- Geen loop had;
- Een trekker had;
- Een patroonhouder had, welke doorladen kon worden. Maar dit enkel diende als opslagplek, doordat de houder niet in verbinding stond met een andere kamer of
mechanisme;
- Niet gebruikt kon worden om er iets mee weg te schieten;
- Een trekker had, maar deze zorgde voor een vlam uit de voorzijde, als zijnde aansteker.
Ik heb het goed onderzocht en gecategoriseerd. Dit voorwerp vertoont voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een wapen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie. [9]
De verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende: [10]
Ik ben [B (voornaam)] en [medeverdachte (voornaam)] tegengekomen. Ze vroegen of ze mee mochten naar [plaats 2] . Daarna zijn we terug naar [plaats 1] gegaan. [medeverdachte (voornaam)] ging uit het raam gaan hangen en hij heeft gezegd: “stap van je kankerscooter af.” Ik heb vaart geminderd. [medeverdachte (voornaam)] had een vuurwapen vast. Dit was een aansteker.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Feitelijke handelingen poging tot afpersing
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte (hierna: [medeverdachte (voornaam)] ) en [verdachte (voornaam)] zich op 3 juli 2024 samen in een auto bevonden en dat [verdachte (voornaam)] , als bestuurder van de auto, op zodanige wijze op de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgereden dat zij zijn klemgereden en zich genoodzaakt voelden om te stoppen. Vervolgens is [medeverdachte (voornaam)] , als bijrijder van de auto, half uit het raam geklommen en uit het raam gaan hangen, waarna hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op de aangevers en daarbij heeft geroepen “stap nu van jouw kankerscooter”. Beide aangevers zijn duidelijk over de toedracht van het incident en de verklaringen van de aangevers zijn consistent en vinden steun in elkaar. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers te twijfelen. De verklaringen van de aangevers wordt daarnaast op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van [verdachte (voornaam)] zelf. De verklaring van [verdachte (voornaam)] dat zij alleen op het midden van de weg heeft gereden en niet geprobeerd heeft de aangevers klem te rijden vindt de rechtbank niet aannemelijk. Beide aangevers verklaren namelijk dat de auto gericht naar hen toereed, waardoor zij de indruk hadden dat de inzittenden van het voertuig iets van hen wilden. Deze indruk hadden zij al voordat [medeverdachte (voornaam)] vanuit de auto het wapen richtte. Als de auto in het midden van de weg zou hebben gereden, valt niet te verklaren waarom aangevers aan het rijgedrag die indruk ontleenden.
Oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening
De raadsman heeft bepleit dat het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Uit de woorden die zijn gezegd kan dit volgens hem niet worden opgemaakt. Er wordt alleen gezegd dat van de scooter moet worden afgestapt en het zou ook een bedreiging kunnen zijn. Verder biedt het dossier geen enkele ondersteuning voor de stelling dat [verdachte (voornaam)] van plan was om de scooter te stelen. [verdachte (voornaam)] heeft vanaf het begin bij de politie consistent verklaard dat [medeverdachte (voornaam)] opeens uit het raam hing en die woorden tegen de bestuurder van de scooter heeft gezegd. Zij wist hier niets vanaf.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van (een poging tot) afpersing, moet komen vast te staan dat een verdachte het oogmerk heeft gehad om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.. Uit jurisprudentie volgt dat, als de verdachte moet hebben begrepen dat zijn handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op afpersing, daarmee het oogmerk kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken en de gedragingen van [medeverdachte (voornaam)] en [verdachte (voornaam)] , zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het wederrechtelijk toe-eigenen van de scooter, dat het niet anders kan dan dat dit ook daadwerkelijk de bedoeling was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de woorden die [medeverdachte (voornaam)] heeft geuit specifiek gaan over de scooter en ertoe strekken dat de bestuurder daarvan afstapt en die dus ter beschikking stelt. Ook blijkt uit de verklaringen van de aangevers nadrukkelijk dat [medeverdachte (voornaam)] die woorden tot de bestuurder van de scooterrijder richt en niet tot de bestuurder van de fiets. De rechtbank acht het, gelet op het rijgedrag van [verdachte (voornaam)] waarbij gericht op de aangevers werd afgereden, niet aannemelijk dat [medeverdachte (voornaam)] plotseling uit het raam hing met een vuurwapen zonder dat [verdachte (voornaam)] hiervan wist. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte (voornaam)] het oogmerk heeft gehad op de gepleegde poging tot afpersing.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte (voornaam)] en [verdachte (voornaam)] gezamenlijke uitvoering gegeven aan de poging tot afpersing. [verdachte (voornaam)] heeft de aangevers klemgereden waardoor zij zich genoodzaakt voelden om te stoppen en [medeverdachte (voornaam)] heeft de aangevers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Die gedragingen volgden dusdanig snel op elkaar en hangen zodanig nauw met elkaar samen, dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Voorhanden hebben nagebootst vuurwapen
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 juli 2024 een wapen voorhanden heeft gehad van categorie I onder 7°. Dit betreft een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een zodanige sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen dat dit voorwerp voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Gelet op de hiervoor geschetste uiterlijke verschijningsvorm, hadden [medeverdachte (voornaam)] en [verdachte (voornaam)] een gezamenlijke uitvoering voor ogen waarbij ieder zijn eigen rol zou vervullen. Dat [verdachte (voornaam)] niet op de hoogte zou zijn geweest van de aanwezigheid van een wapen, is in het licht daarvan volstrekt onaannemelijk.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat is onderzocht of dit nagebootste vuurwapen valt onder de Richtlijn 2009/48/EG (hierna: de Speelgoedrichtlijn) en of er sprake is van een CE-markering. Nu dit niet is gedaan is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim, dient het proces-verbaal van categorisering te worden uitgesloten van het bewijs en moet [verdachte (voornaam)] worden vrijgesproken voor feit 2.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Artikel 2, eerste lid van de Speelgoedrichtlijn bevat een aantal criteria aan de hand waarvan is bepaald of een product al dan niet binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt. Van belang in deze zaak is het criterium dat het product “ontworpen of bestemd is om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt”. Uit het proces-verbaal van de categorisering van het vuurwapen blijkt dat het gaat om een aansteker, waarbij de trekker zorgt voor een vlam uit de voorzijde. De rechtbank is van oordeel dat een aansteker per definitie geen voorwerp is dat ontworpen of bestemd is om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. Daarmee valt het voorwerp niet onder de werking van de Speelgoedrichtlijn. Een CE-markering zou daarin geen verschil hebben gemaakt en dus bestond er ook geen reden om het voorwerp daarop te onderzoeken. Dit alles maakt dat er geen sprake is van een vormverzuim.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte (voornaam)] :
1
op 3 juli 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een scooter die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden
- de scooter van [slachtoffer 1] heeft klemgereden (waardoor deze [slachtoffer 1]
genoodzaakt was te stoppen);
- uit het raam van de auto een voorwerp lijkend op een vuurwapen heeft gericht op deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- en daarbij de woorden heeft gevoegd ‘stap nu van jouw kankerscooter’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 3 juli 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer andereen wapen van categorie 1, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, zijnde een aansteker, voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte (voornaam)] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte (voornaam)] niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
4.2
Strafbaarheid feiten en [verdachte (voornaam)]De feiten en [verdachte (voornaam)] zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van alle feiten het jeugdstrafrecht wordt toegepast en eist dat [verdachte (voornaam)] wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uur, met aftrek van het voorarrest, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als [verdachte (voornaam)] deze taakstraf niet of niet goed uitvoert, waarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en om in grote mate rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] , namelijk een ernstige medische situatie. Daarnaast heeft zij zich het afgelopen jaar goed gedragen en is zij niet opnieuw de fout in gegaan. De raadsman heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder [verdachte (voornaam)] deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte (voornaam)] en haar persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
[verdachte (voornaam)] heeft zich samen met [medeverdachte (voornaam)] op 3 juli 2024 schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Zij hebben de twee aangevers klemgereden met een auto en hen vervolgens bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hen te richten en vervolgens te roepen “stap nu van jouw kankerscooter”. [verdachte (voornaam)] heeft hiermee voor een beangstigende situatie gezorgd voor de twee aangevers. Dat blijkt ook wel uit de aangifte van [slachtoffer 1] waarin hij heeft verklaard hij zich niet meer veilig genoeg voelt om op hetzelfde tijdstip met zijn scooter over straat te rijden en dat hij geschrokken is van wat er heeft plaatsgevonden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte (voornaam)] van 24 juni 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)]
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen die op 5 juli 2024 en 18 juli 2025 over [verdachte (voornaam)] zijn opgesteld. Er is – samengevat – het volgende gerapporteerd.
De reclassering ziet het sociale netwerk, het ontbreken van zinvolle dagbesteding (toentertijd) en het psychosociaal functioneren als direct delictgerelateerde factoren. [verdachte (voornaam)] bevond zich in een overlastgevende groep en omringde zich met negatieve sociale contacten. Zij is beïnvloedbaar, wat voort kan komen uit haar gediagnosticeerde licht verstandelijke beperking. Het feit dat [verdachte (voornaam)] ten tijde van de verdenking haar dag- en nachtritme had omgegooid en de structuur van een zinvolle dagbesteding miste, heeft naar de inschatting van de reclassering eveneens bijgedragen aan het tot stand komen van de verdenkingen. Daarnaast heeft [verdachte (voornaam)] onverwerkte trauma’s, wat mogelijk ook invloed heeft op haar (delict)gedrag. De reclassering ziet ook een aantal indirect delictgerelateerde factoren. Zo had [verdachte (voornaam)] ten tijde van de verdenking een meer antisociale en pro-criminele houding, heeft zij een slechte band met haar vader en mogelijk nare ervaringen met relaties. Daarbij is de huidige woonplaats van [verdachte (voornaam)] een risicofactor, gezien de overlastgevende groep zich daar (nog steeds) bevindt.
Inmiddels lijkt [verdachte (voornaam)] een positieve draai aan haar leven te hebben gegeven. Ze heeft zinvolle dagbesteding en kan daarbinnen opleidingen volgen, ze zet zich in voor het huidige schorsingstoezicht en heeft zich al voor enkele trauma’s laten behandelen. Dit maakt dat [verdachte (voornaam)] al bijna een jaar niet meer negatief in beeld komt bij onder andere de politie. Ook ontvangt betrokkene persoonlijke begeleiding en staat ze op de wachtlijst bij [instelling 2] voor een begeleid wonen plek.
[verdachte (voornaam)] lijkt veel baat te hebben van de huidige ondersteuning die zij krijgt en dit is nodig om het recidiverisico te verlagen. Volgens de reclassering heeft [verdachte (voornaam)] nog niet voldoende handvatten om zelf de juiste keuzes te blijven maken. De reclassering ziet een meerwaarde in het voorzetten van de huidige gemaakte ontwikkelingen en denkt dat [verdachte (voornaam)] ondersteuning vanuit de reclassering hierbij goed kan gebruiken. Dit maakt dat de reclassering het voortzetten van het reclasseringstoezicht geïndiceerd vinden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte (voornaam)] bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de officier van justitie en de raadsman van [verdachte (voornaam)] hebben bepleit, of het volwassenenstrafrecht.
[verdachte (voornaam)] was tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven. Het jeugdstrafrecht is specifiek in het leven geroepen voor jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar, omdat hun hersenfuncties nog niet zijn uitontwikkeld en zij dus (in beginsel) pedagogisch beïnvloedbaar zijn. Het jeugdstrafrecht kan toegepast worden bij een jongvolwassene die leeftijdsconform functioneert.
De reclassering adviseert in het advies van 18 juli 2025 om het jeugdstrafrecht toe te passen. [verdachte (voornaam)] is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en is beïnvloedbaar door anderen. Ze lijkt impulsief te handelen en het risico van haar eigen gedrag niet altijd te kunnen inschatten. Daarnaast heeft ze in bepaalde mate sturing nodig om haar dag goed in te vullen, waarna het haar wel lukt dit vol te houden. [verdachte (voornaam)] is nog zeer ontvankelijk voor ondersteuning op sociaal, praktisch en emotioneel gebied vanuit volwassenen. Een contra indicatie kan zijn dat betrokkene voor haar huidige toezicht antisociale gedragingen had. Dit weegt wat betreft de reclassering niet op tegen duidelijke signalen voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Momenteel heeft [verdachte (voornaam)] een goedlopend traject bij de volwassenreclassering, hetgeen goed bij haar uitsluit. Mocht er een reclasseringstraject opgelegd worden, adviseert de reclassering dit niet te veranderen.
Gelet op dit advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Strafkader
Alles afwegende en rekening houdend met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan jeugddetentie. De rechtbank acht het echter, gelet op het advies van reclassering en op hetgeen wat is aangevoerd over haar persoonlijke omstandigheden, niet in het belang van de maatschappij en [verdachte (voornaam)] om een jeugddetentie op te leggen. De rechtbank zal in plaats daarvan een forse taakstraf opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk. Deze voorwaardelijke straf is bedoeld om [verdachte (voornaam)] ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal daaraan de door de raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Kijkend naar de ernst van de feiten en naar de door de rechtbanken voor soortgelijke zaken gehanteerde oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met hetgeen de officier van justitie heeft geëist, maar dat een werkstraf van langere duur meer recht doet aan de feiten. Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor 100 uren, met daarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 45, 47, 57, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen van de 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

7. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte (voornaam)] de feiten heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte (voornaam)] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte (voornaam)] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf
een gedeelte van 40 urenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [medeverdachte (voornaam)] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat [verdachte (voornaam)] :
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2) ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3) medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte (voornaam)] gedurende de proeftijd:
4) zich blijft melden bij [instelling 1] op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaats 2] , zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
5) verblijft bij [instelling 2] , of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke
opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer er plek is voor [verdachte (voornaam)] . Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. [verdachte (voornaam)] houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
6) zich blijft inspannen voor behouden (en vinden als dit nodig blijkt) van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
7) op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachten [medeverdachte] , geboren op [2006] te [geboorteplaats 2] (België);
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. E.H.M. Druijf en mr. S.T. Könning, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan [verdachte (voornaam)] is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 3 juli 2024 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
- de scooter van [slachtoffer 1] te hebben klemgereden (waardoor deze [slachtoffer 1]
genoodzaakt was te stoppen);
- uit het raam van de auto een voorwerp lijkend op een vuurwapen te hebben gericht op deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
- en daarbij de woorden te hebben gevoegd ‘stap nu van jouw kankerscooter’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 3 juli 2024 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie 1, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, zijnde een aansteker, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024210954, doorgenummerd pagina 1 tot en met 286. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Pagina 13.
3.Pagina 14.
4.Pagina 18.
5.Pagina 21.
6.Pagina 22.
7.Pagina 27.
8.Pagina 28.
9.Pagina 35.
10.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 augustus 2025.