ECLI:NL:RBMNE:2025:4519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/3770
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 19 augustus 2025, is het beroep van eiseres tegen de Dienst Toeslagen behandeld. Eiseres, woonachtig in België, had op 6 mei 2024 een aanvraag ingediend voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eiseres stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn was overschreden en dat eiseres verweerder op 13 mei 2025 in gebreke had gesteld. Verweerder betwistte de ontvangst van de ingebrekestelling, maar de rechtbank achtte het aannemelijk dat deze correct was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat verweerder alsnog een besluit moest nemen, met een uiterlijke datum van 30 juni 2026. Tevens werd een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen waren verstreken. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moest door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 6 mei 2024 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 8 juli 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat uit zijn digitaal archiefsysteem niet blijkt dat hij de ingebrekestelling heeft ontvangen. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres verweerder bij brief van 13 mei 2025 in gebreke heeft gesteld. Daarbij verwijst de rechtbank naar het e-mailbericht van 13 mei 2025. Daarnaast heeft eiseres in de brief van 7 augustus 2025 verder toegelicht dat de ingebrekestelling op de correcte wijze is ingediend. Tot slot geeft verweerder in de e-mail van 25 juni 2025 aan dat door een technische storing de ingebrekestellingen, die in deze periode zijn ingediend, niet juist zijn binnengekomen en ook niet geregistreerd zijn. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 17 juni 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
5. In haar uitspraak van 25 juli 2025 [6] heeft de rechtbank bepaald dat in zaken zoals deze een nadere beslistermijn wordt bepaald van 60 weken na ommekomst van de wettelijke beslistermijn van maximaal 52 weken. Als deze termijn al is verstreken op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, bepaalt de rechtbank in beginsel een nadere beslistermijn van twee weken vanaf verzending van de uitspraak op het beroep. Voor de motivering van deze termijnen verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
6. In dit geval betekent dit het volgende. Eiseres heeft op 6 mei 2024 een aanvraag ingediend voor vergoeding van werkelijke schade. De beslistermijn eindigde dus op 6 mei 2025. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op de aanvraag bekend moet maken is dus
30 juni 2026.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de motivering van deze bedragen naar de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2024 [7] .
Bestuurlijke dwangsom
8. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
9. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 30 juni 2026 een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.