ECLI:NL:RBMNE:2025:4559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
11559877 UC EXPL 25-1536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en WHOA-akkoord in vennootschapsrechtelijke context

In deze zaak was eiser, een indirect bestuurder van een vennootschap, betrokken bij een WHOA-akkoord dat door de vennootschap was gesloten met haar schuldeisers. Eiser vorderde betaling van €17.600,00, omdat een deel van de achterstallige management fee, die bestemd was voor hem, niet was betaald. De kantonrechter wees de vordering af, omdat er geen schade was vastgesteld. De rechter oordeelde dat als de vordering niet was afgezien, het WHOA-akkoord niet gefinancierd zou zijn en de vennootschap failliet zou zijn gegaan, waardoor eiser ook geen uitkering zou hebben ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de beslissing om afstand te doen van de vordering niet onrechtmatig was, maar noodzakelijk om de continuïteit van de vennootschap te waarborgen. Eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11559877 \ UC EXPL 25-1536
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H.J.J. Diekman,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] , hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] , hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] , hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen, hierna te noemen: [gedaagde sub 4]
hierna samen te noemen: gedaagden,
gemachtigde: mr. E.N. van Essen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 11,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte aanvullende producties van gedaagden met productie 9,
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Aansluitend is vonnis bepaald op 3 september 2025, of zo veel eerder indien mogelijk.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] was, samen met [gedaagde sub 3] , bestuurder van [gedaagde sub 2] , dat op haar beurt bestuurder is van [gedaagde sub 1] . [eiseres] is de persoonlijke vennootschap van de heer [A] (hierna: ‘ [A] ’). [gedaagde sub 3] is de persoonlijke vennootschap van [gedaagde sub 4] . [A] en [gedaagde sub 4] hebben samen [gedaagde sub 1] opgericht. [gedaagde sub 2] had een vordering op [gedaagde sub 1] bestaande uit achterstallige management fee voor verrichtte managementwerkzaamheden. Deze vordering is onderdeel geworden van een WHOA-akkoord. De vordering is niet betaald door [gedaagde sub 1] , omdat [gedaagde sub 2] afstand heeft gedaan van de vordering. [eiseres] stelt dat daardoor sprake is van een onrechtmatige daad en vordert betaling van € 17.600,00. De kantonrechter wijst de vordering af. Hierna zal worden toegelicht waarom.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] stelt dat sprake is van een onrechtmatige daad en dat gedaagden de door [eiseres] geleden schade moeten vergoeden. Het is echter niet komen vast te staan dat [eiseres] schade heeft geleden.
3.2.
Volgens [eiseres] hebben gedaagden onrechtmatig gehandeld door afstand te doen van de vordering van [gedaagde sub 2] van € 35.200,00 op [gedaagde sub 1] . [eiseres] stelt dat als [gedaagde sub 2] geen afstand had gedaan van de vordering, dat zij dan de helft van de vordering had ontvangen, namelijk een bedrag van € 17.600,00. De management fee van de bestuurders werd betaald via [gedaagde sub 2] en de helft van de vordering was dus bestemd voor [eiseres] . Dat is volgens [eiseres] de geleden schade. De kantonrechter oordeelt anders.
3.3.
Het staat onbetwist vast dat, als [gedaagde sub 2] geen afstand had gedaan van haar vordering, het WHOA-akkoord niet was gefinancierd door de nieuwe investeerders en [gedaagde sub 1] failliet was gegaan. In dat geval had [eiseres] ook geen uitkering ontvangen. Van schade is dus geen sprake.
3.4.
[gedaagde sub 1] verkeerde financieel in zwaar weer en is op 26 februari 2024 een WHOA-procedure gestart. [A] heeft zich op 16 april 2024 teruggetrokken als bestuurder. Om het akkoord met de schuldeisers te financieren zijn investeerders aangetrokken. De investeerders waren bereid kapitaal te verschaffen aan [gedaagde sub 1] onder een aantal voorwaarden. Zo werd van [gedaagde sub 4] verlangd dat hij nog minimaal drie jaar betrokken zou blijven als (indirect) bestuurder. In ruil voor die betrokkenheid heeft [gedaagde sub 4] 10% van de aandelen in [gedaagde sub 1] verworven.
3.5.
De investeerders hebben ook als eis gesteld dat [gedaagde sub 2] afstand zou doen van haar vordering. Zij wilden geen betaling aan de bestuurders financieren (geen ‘cash out’), maar in plaats daarvan waren zij bereid een exit-bonus af te spreken als [gedaagde sub 1] in de nabije toekomst met winst wordt verkocht. In dat geval ontvangt [gedaagde sub 2] een deel van de opbrengst. [eiseres] en [gedaagde sub 3] zijn aandeelhouder van [gedaagde sub 2] en zullen in dat geval van de opbrengst profiteren. De investeerders meenden hiermee voldoende compensatie te hebben geboden voor het doen van afstand van de achterstallige management fee. Dat de investeerders deze eis hebben gesteld, blijkt uit de verklaring van [B] , die namens de investeerders verklaart. [eiseres] heeft deze verklaring niet weersproken.
3.6.
Ook was [eiseres] voorafgaand aan het sluiten van het WHOA-akkoord op de hoogte van deze eis van de investeerders. Op 18 juli 2024 is [A] hierover per e-mail geïnformeerd door [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 4] schrijft: “
De investeerders willen niet én [gedaagde sub 2] uitbetalen in ’t akkoord én (naast de gifting) ook nog een Exit bonus betalen. Zodoende willen ze vastleggen dat de positie van [gedaagde sub 2] wordt ingeruild. Ik moet hier officieel een bestuurdersbesluit over nemen. Ik vind het niet leuk, maar ik kan niets veel anders doen dan hierin mee gaan.” [A] heeft hier niet mee ingestemd, maar ook niet geprotesteerd.
3.7.
Vervolgens is het WHOA-akkoord tot stand gekomen doordat de schuldeisers unaniem voor hebben gestemd. De tekst van het WHOA-akkoord (zoals gedeeld op 19 juli 2024) is wel verwarrend, omdat de vordering van [gedaagde sub 2] daar nog onderdeel van is. Toch is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] er niet vanuit mocht gaan dat de tekst van het akkoord leidend was. [A] wist dat de investeerders de vordering van [gedaagde sub 2] niet wilden financieren. Dat was namelijk een dag eerder met hem gedeeld.
3.8.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat [gedaagde sub 1] er wel beter aan had gedaan de eis van de investeerders, dat [gedaagde sub 2] afstand zou doen, op te nemen in de tekst van het akkoord. De andere voorwaarden voor het verstrekken van kapitaal, namelijk dat de investeerders 80% van de aandelen in [gedaagde sub 1] in handen krijgen en dat [gedaagde sub 4] nog minimaal drie jaar betrokken blijft, zijn immers ook onderdeel van het akkoord. Dat had niet alleen verwarring voorkomen, maar had ook van haar mogen worden verwacht. Een WHOA-akkoord hoort namelijk transparant te zijn naar alle schuldeisers. Omdat het afstand doen van de vordering onderdeel is van een afwijkende afspraak tussen schuldeiser en investeerders, zou het kunnen dat andere schuldeisers hierdoor zijn of worden benadeeld. Alle afspraken horen daarom onderdeel te zijn van het akkoord, zodat de schuldeisers weloverwogen voor of tegen het akkoord kunnen stemmen. Dit staat echter los van de vraag of [gedaagde sub 2] in dit geval afstand mocht doen van haar vordering en is dus niet ter beoordeling van de kantonrechter.
3.9.
Omdat [eiseres] op 16 april 2024 ontslag had genomen als bestuurder van [gedaagde sub 2] , was [gedaagde sub 3] zelfstandig bevoegd het besluit te nemen afstand te doen van de vordering. Dat de vordering onderdeel was van het WHOA-akkoord, maakt dit niet anders. Het staat een schuldeiser vrij afstand te doen van een vordering die onderdeel is van een WHOA-akkoord.
3.10.
Anders dan [eiseres] stelt, is het besluit om afstand te doen van de vordering van [gedaagde sub 2] niet genomen met als doel betaling aan [eiseres] te frustreren. Dat besluit is genomen met als doel het WHOA-akkoord te financieren, zodat [gedaagde sub 1] niet failliet zou gaan. De uitkering aan [gedaagde sub 2] is niet ‘achterhouden’ zoals [eiseres] stelt, maar nooit gefinancierd door de investeerders. [gedaagde sub 4] handelde in het belang van [gedaagde sub 1] en haar personeel. Hem kan dus geen (persoonlijk ernstig) verwijt worden gemaakt.
3.11.
Het is ook niet gebleken dat [gedaagde sub 4] zichzelf heeft bevoordeeld ten opzichte van [eiseres] . De betaling van de vordering van [gedaagde sub 2] was immers niet alleen bestemd voor [eiseres] , maar ook voor [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] heeft ook geen betaling ontvangen op grond van het akkoord. [eiseres] stelt nog dat de vordering van [gedaagde sub 2] is aangewend ten gunste van [gedaagde sub 3] voor de aankoop van het 10% aandelenbelang, maar dat is niet gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 4] verklaard dat hij de aandelen heeft gekocht met de bonus die hij zou ontvangen als hij het bedrijf succesvol door de WHOA-procedure zou loodsen. Met andere woorden: met de werkzaamheden die zijn verricht na de start van de WHOA-procedure en dus niet met de schuld van daarvoor en waar juist afstand van is gedaan. [eiseres] betwist die stelling, maar zelfs al zou de kantonrechter meegaan in het standpunt dat [gedaagde sub 4] (via [gedaagde sub 3] ) meer heeft ontvangen dan [eiseres] , dan maakt dat de beslissing niet anders. [gedaagde sub 4] heeft, nadat [eiseres] ontslag had genomen, als enig (indirect) bestuurder [gedaagde sub 1] geleid in moeilijke tijden. [gedaagde sub 4] heeft daarvoor gewerkt en risico’s gelopen, [eiseres] niet.
3.12.
Omdat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, hoeven de overige stellingen en verweren van gedaagden geen bespreking meer.
3.13.
[eiseres] heeft naast betaling van de hoofdsom van € 17.600,00 ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente gevorderd. Die vorderingen hangen samen met de hoofdsom en worden daarom ook afgewezen.
3.14.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
SB5790