ECLI:NL:RBMNE:2025:4564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
11748839
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en schadevergoeding na onterecht gebruik van pinpas door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij 1] en [partij 2] over een ontslag op staande voet. [partij 1], werkzaam als coördinator bij [partij 2], werd op 14 april 2025 op staande voet ontslagen wegens onregelmatigheden met een bankpas die aan hem was verstrekt. De werkgever, [partij 2], had geconstateerd dat [partij 1] in een korte periode een bedrag van € 30.500,- had gepind zonder verantwoording af te leggen. Ondanks herhaalde verzoeken om uitleg en documentatie, heeft [partij 1] geen plausibele verklaring kunnen geven voor deze opnames. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. [partij 1] heeft berust in het ontslag, maar verzocht om verschillende vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter wees deze verzoeken af, omdat [partij 1] ernstig verwijtbaar had gehandeld door het geld voor zichzelf te houden. Tevens werd [partij 1] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 6.631,43 en een schadevergoeding van € 30.500,- aan [partij 2]. De proceskosten kwamen voor rekening van [partij 1].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummers: 11748839 \ UE VERZ 25-178 en 11748895 \ UE VERZ 25-179
Beschikking van 25 augustus 2025
in de zaak met nummer 11748839 \ UE VERZ 25-178 van
[partij 1],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [partij 1] ,
gemachtigde: mr. M. Booij,
tegen
[partij 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [partij 2] ,
gemachtigde: mr. C.H. van der Zwet,
en in de zaak met nummer 11748895 \ UE VERZ 25-179 van
[partij 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [partij 2] ,
gemachtigde: mr. C.H. van der Zwet,
tegen
[partij 1],
wonende in [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [partij 1] ,
gemachtigde: mr. M. Booij.

1.De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in het verzoek van [partij 1] blijkt uit:
- het verzoekschrift, ontvangen op 13 juni 2025, met 6 producties
- het verweerschrift met producties 1-8
- de wijziging van het verzoek van 21 juli 2025.
1.2.
Het verloop van de procedure in het verzoek van [partij 2] blijkt uit:
- het verzoekschrift, ontvangen op 13 juni 2025, met producties 1-17
- de aanvulling op het verzoekschrift met producties 1-8
- het verweerschrift van [partij 1] .
1.3.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 31 juli 2025. [partij 1] was niet aanwezig. Mr. Booij heeft namens hem het woord gevoerd. Van de zijde van [partij 2] waren aanwezig de heer [A] , Directeur Opvang, en mevrouw [B] , P&O adviseur. Zij werden bijgestaan door mr. Van der Zwet.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. Beide advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen.
1.4.
De op de mondelinge behandeling door [partij 2] verzochte vermeerdering van eis ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding van € 30.500,- (naar € 31.388,10) laat de kantonrechter niet toe omdat die in strijd is met de goede procesorde. [partij 2] had dat verzoek eerder kunnen doen en heeft geen reden kunnen geven waarom dat niet eerder is gebeurd en zelfs niet op voorhand is toegezonden.
1.5.
De beschikking in beide zaken is bepaald op vandaag.

2.De zaken in het kort

2.1.
[partij 2] heeft [partij 1] op staande voet ontslagen. [partij 1] berust in het feit dat zijn dienstverband door het ontslag op staande voet is geëindigd, maar verzoekt in deze zaak om de toekenning van verschillende vergoedingen. De kantonrechter wijst zijn verzoeken af omdat het ontslag op staande voet (rechts)rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter veroordeelt [partij 1] , op verzoek van [partij 2] , tot betaling van € 6.631,43 bruto aan (restant) gefixeerde schadevergoeding en van € 30.500,- aan overige schadevergoeding.
De proceskosten komen voor rekening van [partij 1] .

3.De achtergrond

3.1.
[partij 2] is een landelijk werkende voogdij- en opvangorganisatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Als voogd is [partij 2] verantwoordelijk voor circa 9.500 jongeren uit zo’n 80 verschillende landen.
3.2.
[partij 1] , geboren [geboortedatum] 1984, is op 9 december 2024 in dienst getreden bij [partij 2] als Coördinator [partij 2] Eigen Opvang in de Kinderwoongroep (KWG) [straat] in [plaats] . Het laatstverdiende salaris bedraagt € 3.900,42 bruto exclusief emolumenten.
3.3.
Elke KWG-coördinator krijgt een bankpas van [partij 2] . De bankpas is bedoeld voor het pinnen van contant geld om de kas van de KWG aan te vullen of om aankopen te betalen voor de jongeren die in de KWG worden begeleid. De coördinator maakt aan het eind van iedere maand een ‘eindoplevering’ van de geldopnames en de uitgaven voor zijn KWG locatie. Aankopen met het kasgeld worden met bonnetjes verantwoord.
3.4.
[partij 2] heeft op 4 februari 2025 aan [partij 1] een bankpas verstrekt. In e-mailberichten van 10 en 17 maart 2025 heeft [partij 2] [partij 1] erop gewezen dat de kasadministratie ontbreekt. [partij 1] heeft geantwoord dat hij alles zal doorsturen.
3.5.
Op 20 maart 2025 heeft [partij 1] zich ziekgemeld.
3.6.
In een brief van 27 maart 2025 heeft [partij 2] [partij 1] medegedeeld dat er naar aanleiding van een financiële controle van de kas van KWG [straat] onregelmatigheden zijn geconstateerd in de uitgaven van de aan [partij 1] verstrekte pinpas. [partij 2] heeft [partij 1] uitgenodigd voor een gesprek daarover. Uiteindelijk zou dit gesprek plaatsvinden op 14 april 2025 maar [partij 1] is niet verschenen.
3.7.
[partij 2] heeft [partij 1] op 14 april 2025 op staande voet ontslagen. [partij 2] heeft in de brief van 14 april 2025 waarin zij het ontslag heeft bevestigd, gemeld dat uit onderzoek is gebleken dat er een grote hoeveelheid contant geld is gepind met de bankpas die aan [partij 1] als coördinator is verstrekt. Het gaat om een totaalbedrag van € 30.500,-. Het geld is niet terug te vinden in de kas van de locatie en er zijn ook geen bonnen gevonden van uitgaven die het verdwenen geld kunnen verklaren. [partij 2] heeft geconcludeerd dat [partij 1] het geld, dat is bedoeld voor de KWG en de jongeren, zelf heeft gehouden.
3.8.
[partij 2] heeft op 14 mei 2025 aangifte gedaan van verduistering (in dienstbetrekking).
Het verzoek van [partij 1] en het verzoek van [partij 2]
3.9.
[partij 1] verzoekt de kantonrechter, na intrekking van zijn primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging, om [partij 2] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
[partij 2] verzoekt (samengevat):
I. veroordeling van [partij 1] tot betaling van:
- het restant van de gefixeerde schadevergoeding van € 6.631,43 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2025,
- buitengerechtelijke incassokosten van € 875,-,
II. een verklaring voor recht dat [partij 2] niet de transitievergoeding verschuldigd is,
III. een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en dat [partij 1] onrechtmatig heeft gehandeld door met de pinpas van [partij 2] contante gelden te pinnen en (kennelijk) de gepinde gelden te ontvreemden,
IV. veroordeling van [partij 1] tot betaling van € 30.500,- als schadevergoeding op grond van artikelen 7:661 en 7:611 jo 6:162 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2025.
3.11.
[partij 2] had ook een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan. Dat tegenverzoek is echter niet meer aan de orde, omdat [partij 1] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet heeft ingetrokken en ‘de switch’ heeft gemaakt naar het verzoek om hem de in 3.10 genoemde vergoedingen toe te kennen.

4.De beoordeling

Juridisch kader van het ontslag op staande voet
4.1.
In de wet is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is om de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij [1] . Dat wordt ontslag op staande voet genoemd. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren.
4.2.
Voor een werkgever kunnen als dringende reden worden aangemerkt zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [2] . De werkgever moet de dringende reden bewijzen.
4.3.
[partij 1] heeft berust in het ontslag op staande voet zodat het ontslag onherroepelijk is. Wel is nog de vraag of [partij 1] recht heeft op de door hem verzochte vergoedingen. Dat is niet het geval want de kantonrechter oordeelt dat het op 14 april 2025 gegeven ontslag op staande voet recht rechtsgeldig is.
Er is een dringende reden
4.4.
[partij 1] heeft niet weersproken dat hij in de periode 4 februari 2025 tot en met 25 maart 2025 een bedrag van € 30.500,- [3] heeft opgenomen met de bankpas die aan hem als coördinator van de KWG was verstrekt. Verder staat als onbetwist vast dat deze geldopnames in een periode van nog geen twee maanden veel meer zijn dan de verwachte kasuitgaven van een KWG (met deze grootte) voor een heel jaar. [partij 1] heeft voor die opnames geen concrete verantwoording afgelegd, terwijl hij uit hoofde van zijn functie een kasadministratie diende bij te houden [4] . [partij 2] heeft [partij 1] , voordat hij is ontslagen, meerdere malen verzocht om de bonnen en stukken voor de kasadministratie en (later) om een toelichting op het grote bedrag dat hij heeft gepind. [partij 1] heeft, ondanks zijn toezegging op 17 maart 2025 dat hij alleen alles nog moet scannen [5] geen bonnetjes aan [partij 2] verstrekt. Ook heeft hij niet op een andere manier inzicht gegeven in het doel waarvoor hij de bedragen heeft opgenomen. De kantonrechter volgt [partij 2] daarom in haar standpunt dat zonder een plausibele verklaring van [partij 1] het ervoor moet worden gehouden dat de door [partij 1] opgenomen gelden niet ten gunste van de KWG zijn gekomen maar dat [partij 1] het geld voor zichzelf heeft gehouden.
4.5.
De verklaring voor een gedeelte van de opgenomen € 30.500,-, die de gemachtigde van [partij 1] op de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Volgens [partij 1] zou hij van het gepinde geld € 7.350,- aan leefgeld aan de 15 jongeren in de KWG hebben betaald; € 560,- aan activiteitenbudget; € 500,- voor aankopen bij IKEA; € 700,- aan boodschappen, en € 1.500,- voor de aanschaf van vijf laptops. Ook zou [partij 1] twee enveloppen met € 300,- en tien enveloppen met € 30,- hebben achtergelaten op de locatie voor kamerinrichting.
4.6.
De kantonrechter hecht aan deze verklaring niet de waarde die [partij 1] daaraan gehecht wil zien. In de eerste plaats is het opmerkelijk dat deze (niet onderbouwde) toelichting pas op de mondelinge behandeling naar voren wordt gebracht. [partij 2] heeft [partij 1] hier immers al vanaf 10 maart 2025 om verzocht. Verder wordt met deze verklaring, indien al juist, slechts een derde van het door [partij 1] opgenomen bedrag verantwoord en heeft [partij 2] , in de persoon van de heer [A] , de door [partij 1] genoemde uitgavenposten gemotiveerd weerlegd. Zo wordt, anders dan namens [partij 1] wordt gesuggereerd, het leefgeld centraal vanuit [partij 2] overgemaakt en hebben de jongeren zelf een pinpas. Alleen bij uitzondering, als de jongere er net woont en nog geen bankrekening heeft, wordt het leefgeld contant verstrekt. Dat zou eenmalig € 70,- kunnen zijn maar dat blijkt niet uit de kas van de KWG. Verder lopen de uitgaven voor IKEA en kamerinrichting via de afdeling Facilitair en is het volgens [partij 2] niet aannemelijk dat via het kasgeld laptops zijn gekocht. Dat zou dan met een bon verantwoord moeten zijn en die bon is er niet. Ook het geld in de enveloppen is niet aannemelijk omdat er alleen bij hoge uitzondering met enveloppen wordt gewerkt, aldus [partij 2] . Daarnaast wijst [partij 2] er terecht op dat ook nadat [partij 1] zich op 20 maart 2025 had ziekgemeld nog contant geld is opgenomen en er nog betalingen zijn gedaan met de pinpas. Namens [partij 1] is deze weerlegging verder niet weersproken zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de door [partij 2] gegeven toelichting.
4.7.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [partij 1] geld, dat bedoeld is voor de KWG en de jongeren, voor zichzelf heeft gehouden. Dat is ernstig verwijtbaar en levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Met het opnemen van zoveel geld in korte tijd zonder daar een (sluitende) verklaring voor te geven heeft [partij 1] het vertrouwen dat [partij 2] in hem moet kunnen stellen, ernstig beschaamd.
Het ontslag is onverwijld gegeven
4.8.
[partij 1] heeft nog aangevoerd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, maar dat verweer gaat niet op. De eis dat het ontslag op staande voet onverwijld moet worden gegeven betekent niet dat de werkgever meteen na het ontstaan van een vermoeden van een dringende reden tot ontslag moet overgaan. De werkgever mag enige tijd nemen om onderzoek te doen. Omdat [partij 1] als coördinator gerechtigd was de pinpas te gebruiken voor aankopen voor de KWG heeft [partij 2] naar het oordeel van de kantonrechter zorgvuldig en als een goed werkgever gehandeld door [partij 1] in het kader van hoor en wederhoor uitleg te vragen over die pinbetalingen. [partij 1] was als coördinator immers bevoegd om de pinpas te gebruiken voor uitgaven voor de KWG en er was mogelijk een verklaring voor de door [partij 1] opgenomen bedragen.
4.9.
Wel moet de werkgever bij het onderzoek voldoende voortvarend handelen. Hoe groot deze speelruimte is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De teller begint in dit geval te lopen op 27 maart 2025 nadat [partij 2] bij de financiële controle van de kas van de locatie KWG [straat] onregelmatigheden op het spoor was gekomen. [partij 2] heeft [partij 1] daar op 27 maart 2025 over geïnformeerd en hem uitgenodigd voor een gesprek op 1 april 2025. Dat het daarna nog tot 14 april 2025 heeft geduurd kan [partij 2] niet worden aangerekend. [partij 1] was vanwege ziekte immers in eerste instantie niet in staat tot het voeren van een gesprek. Nadat de bedrijfsarts op verzoek van [partij 2] had aangegeven dat partijen in week 15 met elkaar in gesprek konden gaan heeft [partij 2] direct de eerste dag van die week (op 7 april 2025) een gesprek met [partij 1] ingepland. Het gesprek is op verzoek van [partij 1] meerdere keren verplaatst en uiteindelijk gepland op 14 april 2025 waar [partij 1] verstek heeft laten gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij 2] op goede gronden de zorgvuldigheid voorrang gegeven en is er met de nodige voortvarendheid gehandeld. Daarmee is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven.
[partij 1] heeft geen recht op een gefixeerde schadevergoeding, billijke vergoeding en transitievergoeding
4.10.
[partij 1] heeft [partij 2] een dringende reden gegeven om tot ontslag op staande voet over te gaan. [partij 2] hoefde geen opzegtermijn in acht te nemen en dat betekent dat de door [partij 1] verzochte gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen bij gebrek aan een grondslag. Hetzelfde geldt voor de billijke vergoeding.
4.11.
Het verzoek van [partij 1] om [partij 2] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens afgewezen. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. [6] Gelet hierop heeft [partij 2] bij de verzochte verklaring voor recht dat [partij 2] de transitievergoeding niet verschuldigd is geen belang (meer). Dit verzoek wordt afgewezen.
4.12.
Het nevenverzoek van [partij 1] om vergoeding van de wettelijke rente deelt hetzelfde lot als de verzoeken om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding.
[partij 1] moet de door [partij 2] verzochte gefixeerde schadevergoeding en overige schadevergoeding betalen
4.13.
Het verzoek van [partij 2] om [partij 1] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. Er is sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet en dat betekent dat [partij 1] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een gefixeerde schadevergoeding aan [partij 2] verschuldigd is, gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
Het nog te betalen (door [partij 2] berekende) restantbedrag aan gefixeerde schadevergoeding van € 6.631,43 bruto is tijdens de mondelinge behandeling niet (langer) weersproken door [partij 1] en wordt dus toegewezen.
4.14.
Ook de door [partij 2] gevorderde schadevergoeding van € 30.500,- houdt verband met het ontslag op staande voet. [partij 2] heeft het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 7:686a lid 3 BW daarom bij verzoekschrift mogen indienen. [partij 2] baseert haar schadevordering op artikel 7:661 BW en artikel 7:611 BW in samenhang met artikel 6:162 BW.
4.15.
Op grond van artikel 7:661 BW is de werknemer jegens de werkgever aansprakelijk voor de schade die hij bij de uitvoering van de overeenkomst aan de werkgever toebrengt indien deze schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. [partij 2] heeft in dit kader herhaald dat [partij 1] de geldopnames in de periode 4 februari 2025 tot 26 maart 2025 van totaal € 30.500,- tijdens werktijd heeft gedaan, dat hij verantwoordelijk was voor de pinpas en de administratie van de geldopnames, dat [partij 1] wist wat er met betrekking tot de administratie van hem werd verwacht, dat [partij 1] geen deugdelijke kasadministratie heeft opgeleverd, en dat [partij 1] als enige toegang had tot de kluis en de kas van de KWG. Dit alles heeft [partij 1] niet weersproken zodat de kantonrechter daarvan uit moet gaan. Duidelijk is ook dat pinopnames alleen gedaan mochten worden voor de kas van de KWG om daaruit betalingen voor de jongeren te kunnen doen, die in de kasstaat werden bijgehouden of werden verantwoord door middel van bonnetjes. [partij 2] heeft tijdens het onderzoek naar de pinopnames de kluis op de KWG van [partij 1] opengebroken. In de kluis lag geen geld en er lagen ook geen bonnetjes. Tot op heden heeft [partij 2] het door [partij 1] opgenomen bedrag van € 30.500,- niet kunnen traceren (ondanks onderzoek waaruit volgens [partij 2] is gebleken dat de schade nóg hoger is). Zonder deugdelijke en verifieerbare toelichting van [partij 1] , die dus ontbreekt, moet het er daarom voor worden gehouden dat de gepinde bedragen niet ten goede zijn gekomen van [partij 2] .
4.16.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [partij 2] voldoende heeft onderbouwd dat [partij 1] de door hem gepinde bedragen voor zichzelf heeft gehouden. Door zo te handelen heeft [partij 1] als niet-goed werknemer schade toegebracht aan [partij 2] . [partij 1] is aansprakelijk voor die schade omdat die het gevolg is van zijn opzet en hij zodoende onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van [partij 2] . Het door [partij 1] opgenomen en (voor [partij 2] ) verdwenen geld vormt een schadepost voor [partij 2] en wordt toegewezen als verzocht. Ook de verzochte verklaring voor recht dat [partij 1] onrechtmatig heeft gehandeld door met de pinpas van [partij 2] contante gelden te pinnen en deze gelden (kennelijk) te ontvreemden is toewijsbaar.
4.17.
De wettelijke rente wordt toegewezen als verzocht.
[partij 1] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
4.18.
De door [partij 2] verzochte vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
[partij 1] moet de proceskosten betalen
4.19.
De proceskosten in de zaak 11748839 \ UE VERZ 25-178 komen voor rekening van [partij 1] , omdat [partij 1] ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten. De proceskosten aan de zijde van [partij 2] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.20.
De proceskosten in de zaak 11748895 \ UE VERZ 25-179 komen ook voor rekening van [partij 1] . De proceskosten aan de zijde van [partij 2] worden begroot op € 1.492,00 (€ 543,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.21.
De proceskostenveroordeling in de zaak 11748839 \ UE VERZ 25-178 wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
4.22.
De veroordelingen in de zaak 11748839 \ UE VERZ 25-179 worden niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [partij 2] dat in die zaak niet heeft verzocht.

5.De beslissing

De kantonrechter
In de zaak 11748839 \ UE VERZ 25-178
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [partij 1] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 2] begroot op € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak 11748895 \ UE VERZ 25-179
5.4.
veroordeelt [partij 1] om aan [partij 2] binnen vijf dagen na deze beschikking te betalen een bedrag van € 6.631,41 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2025 tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [partij 1] om aan [partij 2] binnen vijf dagen na deze beschikking te betalen een bedrag van € 30.500,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2025 tot de dag van algehele voldoening,
5.6.
verklaart voor recht dat [partij 1] onrechtmatig heeft gehandeld door met de pinpas van [partij 2] contante gelden te pinnen en (kennelijk) de gepinde gelden te ontvreemden,
5.7.
veroordeelt [partij 1] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 2] begroot op
€ 1.492,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2025.
1257

Voetnoten

1.Artikel 7:677 lid 1 BW
2.Artikel 7:678 lid 1 BW
3.overzicht pintransacties, bijlage 4 bij verzoekschrift [partij 2]
4.Instructie kasbeheer, bijlag1 bij aanvulling op het verzoekschrift van [partij 2]
5.e-mailcorrespondentie, bijlage 3 bij verzoekschrift [partij 2]
6.Artikel 7:673 lid 7, onder c, BW