ECLI:NL:RBMNE:2025:4575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
596460 KG ZA 25-345
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nakoming van een serviceovereenkomst voor domicilieverlening en de Wwft verplichtingen

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een serviceovereenkomst gesloten met gedaagde, eveneens een B.V., waarbij gedaagde als domicilieverlener optreedt. Eiseres heeft gedaagde gemachtigd om haar post te ontvangen op het adres van gedaagde. Gedaagde is op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om onderzoek te doen naar haar klanten. Eiseres heeft echter niet alle gevraagde documenten aangeleverd, waardoor gedaagde het klantonderzoek niet kon afronden. Gedaagde weigerde daarom de post van eiseres af te geven, wat eiseres als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst beschouwde. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde niet in gebreke was, omdat eiseres niet voldeed aan haar verplichtingen om de benodigde documenten te verstrekken. De vordering tot afgifte van de post werd afgewezen, en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De voorzieningenrechter benadrukte dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad of tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, aangezien gedaagde handelde conform de Wwft en haar eigen beleid. Eiseres had zelf het risico genomen door het adres van gedaagde als post- en bedrijfsadres te registreren voordat het klantonderzoek was afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/596460 / KG ZA 25-345
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.E. Jonen,
tegen
[gedaagde] B.V.,
kantoorhoudend te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.J.J.C. Arnouts.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 8 producties,
- de 10 producties van [gedaagde] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2025 plaatsgevonden. [gedaagde] heeft een pleitnota voorgedragen. Partijen hebben op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[eiseres] heeft met [gedaagde] een serviceovereenkomst kantoor (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Die houdt in ieder geval in dat [gedaagde] op haar adres aan de [adres] in [plaats 2] de post van [eiseres] ontvangt. [gedaagde] weigert de namens [eiseres] ontvangen post af te geven. In geschil is of dat een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst of een onrechtmatige daad oplevert. Dat is niet het geval. De vordering tot afgifte van de post wordt afgewezen.
3. De beoordeling
Spoedeisend belang
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter, omdat de beslissing in een bodemprocedure niet afgewacht kan worden. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van [eiseres] voldoende aannemelijk is gemaakt. [eiseres] ontvangt al een tijd haar post niet en kan daardoor belangrijke informatie missen.
Toepasselijke regels en beleid
3.1.
[gedaagde] is als domicilieverlener (dat is een persoon die of bedrijf dat bedrijfsmatig een adres ter beschikking stelt) op grond van artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) meldingsplichtig. Dat betekent dat [gedaagde] moet onderzoeken of een klant geld witwast of terrorisme financiert. Als de risico’s niet duidelijk zijn, mag een meldingsplichtige instelling geen diensten leveren aan die klant.
3.2.
In verschillende Wwft leidraden is nader uitgewerkt wanneer een klantonderzoek moet plaatsvinden en wat dat inhoudt. Voor domicilieverleners geldt de Leidraad Wwft van de Belastingdienst /Bureau Toezicht van 2022 [1] . Daarin staat onder meer dat een instelling via cliëntenonderzoek moet:
  • vaststellen wie de klant is;
  • controleren of de klant iemand vertegenwoordigt en mag vertegenwoordigen;
  • achterhalen wie de uiteindelijke belanghebbende van de klant is;
  • vaststellen wat het doel van de klant is;
  • controleren of de klant ongebruikelijke transacties verricht (monitoren).
3.3.
In dit geval gaat het om een nieuwe klant van [gedaagde] . Op grond van artikel 3, lid 5 Wwft is [gedaagde] bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie verplicht om een klantonderzoek in te stellen. Als de klant zich laat vertegenwoordigen moet [gedaagde] vaststellen of de natuurlijke persoon die de klant vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en deze natuurlijke persoon identificeren en diens identiteit verifiëren (artikel 3, lid 2 onder e Wwft). Artikel 5.1 van de Leidraad zegt daar verder nog over:
“Het vaststellen van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan bijvoorbeeld door het tonen van een overeenkomst of van een opdracht waar dit uit blijkt. Bij vertegenwoordiging gaat het om personen die namens de uiteindelijke gebruiker van het (post)adres optreden. Dat kan een werknemer zijn, maar dit is niet noodzakelijk. Iemand die betaalt of iemand die zijn handtekening onder de (huur)overeenkomst zet, vertegenwoordigt op dat moment ook de uiteindelijke gebruiker. Dit zult u althans dienen vast te stellen.”
en bij 5.1.1:
“Als uw cliënt geen natuurlijk persoon is, bent u verplicht om vast te stellen wie de UBO(‘s) van de cliënt is/zijn. Het moet duidelijk zijn welke natuurlijke persoon uiteindelijk achter de vennootschap of andere juridische entiteit zit.”
3.4.
Uit het voorgaande volgt dus dat [gedaagde] verplicht is om uit te zoeken wie de natuurlijke persoon is die [eiseres] heeft vertegenwoordigd bij het aangaan van de Overeenkomst en wie de Ultimate Benificial Owner (UBO) is van [eiseres] . Hoe [gedaagde] invulling geeft aan de Wwft verplichting mag zij zelf bepalen. Artikel 4, lid 3 van de uitvoeringsregeling Wwft stelt daaraan alleen de eis dat de identiteit van een klant worden geverifieerd aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. In artikel 35 van de Huisregels, waarmee [eiseres] bij het aangaan van de Overeenkomst akkoord is gegaan, heeft [gedaagde] de Wwft verplichting expliciet genoemd en bepaald:
“Om services van ons te ontvangen, moet u ons documenten verstrekken die uw identiteit, bedrijfsidentiteit, personeel/zakelijke adressen en andere contactgegevens bevestigen, evenals informatie die nodig is om de zakelijke relatie tussen ons tot stand te brengen. U moet alle anti-witwascontroles volledig naleven en doorstaan, inclusief verificatie van alle documenten binnen de aan u geadviseerde periode en voordat de diensten kunnen beginnen.”
Het klantonderzoek is gebaseerd op een wettelijke grondslag
3.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] bij haar klantonderzoek onwettige en steeds veranderende voorwaarden stelt. Deze stelling volgt de voorzieningenrechter niet.
3.6.
Namens [eiseres] heeft werknemer [A] de Overeenkomst met [gedaagde] gesloten. Hij heeft daarvoor een online formulier ingevuld en ondertekend. Hij staat op dat formulier ook vermeld als contactpersoon. [A] heeft [eiseres] dus vertegenwoordigd bij het aangaan van de Overeenkomst. Dat betekent dat [gedaagde] op grond van de Wwft verplicht is om uit te zoeken wie [A] is. Daarnaast is [gedaagde] verplicht om uit te zoeken wie de UBO is of zijn van [eiseres] . Van [eiseres] is dat [onderneming] BV en de UBO daarvan is [B] .
3.7.
[gedaagde] heeft aan de Wwft verplichting uitvoering gegeven door [A] te vragen om zich met zijn paspoort of identiteitskaart te identificeren en via een onafhankelijke bron zijn woonadres aan te tonen. Hetzelfde heeft zij gevraagd van [B] die UBO is van [onderneming] en als enige middellijk bestuurder de uiteindelijke natuurlijke persoon is achter [eiseres] . Verder heeft zij gevraagd om een UBO verklaring van [onderneming] . Dit alles is conform de Wwft, de uitvoeringsregeling Wwft, de Leidraad en de Huisregels van [gedaagde] .
3.8.
Om na te gaan of degene die zich identificeert met een paspoort of identiteitskaart ook daadwerkelijk degene is die op het paspoort of op de identiteitskaart staat, hanteert [gedaagde] het volgende beleid:
- de vertegenwoordiger van de klant en/of de UBO (zijnde een natuurlijke persoon) komt persoonlijk zijn paspoort of identiteitskaart bij de balie van [gedaagde] laten zien, of
- stuurt een door een derde, bijvoorbeeld een advocaat of notaris, gecertificeerde kopie van zijn paspoort of identiteitskaart.
[A] en [B] hadden hier dus zelf de keuze. [B] heeft ervoor gekozen om persoonlijk zijn paspoort bij [gedaagde] te laten verifiëren. [A] heeft dat niet gedaan. Hij heeft echter ook geen gecertificeerde kopie van zijn paspoort gestuurd. Dat zijn paspoort is geweigerd omdat het niet ouder mag zijn dan twaalf maanden berust op een misverstand. Het paspoort is niet geaccepteerd omdat het niet gecertificeerd is. [gedaagde] had dat in haar bericht van 9 juli 2025 overigens wel duidelijker kunnen formuleren. Zoals het er nu staat
‘we only accept certified passports that were issued within the last 12 months’is het niet vreemd dat [eiseres] en haar advocaat daaruit hebben begrepen dat het paspoort niet ouder mag zijn dat 12 maanden. Dat verandert echter niets aan het feit dat niet is voldaan aan het wel duidelijk gecommuniceerde vereiste dat het om een gecertificeerd paspoort moet gaan.
3.9.
Dat [gedaagde] niet ineens om alle vereiste documenten heeft gevraagd en dat daardoor het klantonderzoek langer duurt, heeft met de volgende omstandigheden te maken:
  • het was [gedaagde] op basis van het door [A] ingevulde formulier niet duidelijk dat [A] niet de bestuurder is van [eiseres] , maar dat [B] dat is,
  • [A] heeft de online Overeenkomst op 4 maart 2025 getekend, terwijl op dat moment de overgang van de onderneming naar de nieuwe eigenaar [B] nog een maand op zich liet wachten,
  • de overschrijving bij de notaris van [eiseres] naar de nieuwe eigenaar duurde enige tijd, waardoor pas later duidelijk is geworden dat er nog een tweede UBO was.
Dat zijn omstandigheden die allemaal in de risicosfeer van [eiseres] liggen en die bovendien niets zeggen over de wettelijke grondslag van de gevraagde gegevens. En, deze omstandigheden stonden er niet aan in de weg dat [A] al veel eerder een gecertificeerd paspoort en bewijs van woonadres had kunnen insturen.
3.10.
De conclusie is dan ook dat er wel degelijk een wettelijke grondslag is voor de documenten die [gedaagde] heeft opgevraagd en dat [gedaagde] daarbij in overeenstemming heeft gehandeld met de wettelijke regels en haar eigen beleid. Het gaat bovendien om documenten die [eiseres] op eenvoudige wijze kan verstrekken.
[gedaagde] hoeft de post niet aan [eiseres] te geven
3.11.
Vast is komen te staan dat [eiseres] ten tijde van de zitting nog steeds niet alle documenten heeft aangeleverd waar [gedaagde] in het kader van haar Wwft verplichting om heeft gevraagd en om mocht vragen. Zo ontbreken het gecertificeerde paspoort van [A] , de UBO verklaring van [onderneming] en een bewijs van woonadres van [A] en [B] dat niet ouder is dan 3 maanden. Dat betekent dat [gedaagde] het klantonderzoek niet kan afronden en zolang zij dat niet heeft gedaan loopt zij het risico dat zij in strijd met haar Wwft verplichting handelt als zij toch diensten verleent. Verder heeft [gedaagde] duidelijk in haar Huisregels staan dat de Wwft controle eerst doorstaan moet worden voordat zij haar diensten kan verlenen. Zie het hiervoor onder 3.4 geciteerde artikel 35. Er is dus nog geen sprake van een, zoals [gedaagde] dat noemt, actieve dienstverleningsovereenkomst.
3.12.
Voor overeenkomsten van domicilieverlening heeft [gedaagde] in artikel 44 van de Huisregels ook nog het volgende opgenomen:
“Gebruik van het adres: Ons adres kan worden gebruikt als zakelijk adres, maar niet altijd als wettelijk bedrijfsadres. Informeer bij het [.] Team of ons gebouwadres als wettelijk bedrijfsadres mag worden gebruikt. Indien beschikbaar en met onze goedkeuring,
kunt u ons adres als wettelijk bedrijfsadres gebruiken zolang er een actieve dienstverleningsovereenkomst bestaat en u voldoet aan de plaatselijke KYC-voorschriften (Know Your Customer).”
3.13.
[gedaagde] handelt dus conform de bij de Overeenkomst horende Huisregels door nog geen diensten aan [eiseres] te verlenen. Er is dan ook geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de Overeenkomst. Evenmin is sprake van een onrechtmatige daad. Kennelijk heeft [eiseres] ervoor gekozen om het adres van [gedaagde] al als post- en bedrijfsadres te registeren en te gebruiken, voordat het klantonderzoek is afgerond. Daarmee heeft zij zelf bewust het risico genomen dat de post die door [gedaagde] is ontvangen niet aan haar geleverd wordt. De vordering tot afgifte van de post wordt daarom afgewezen.
Voorschot op schadevergoeding
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ingetrokken.
De proceskosten
3.15.
[eiseres] krijgt in deze procedure ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. De proceskosten aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.118,40

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman als voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.