ECLI:NL:RBMNE:2025:4584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
11255370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over gebreken aan betontegels en schadevergoeding in civiele zaak

In deze civiele zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats 1], gedaagde, handelende onder de naam [handelsnaam], aangeklaagd wegens gebreken aan betontegels die door gedaagde in de tuin van eiser zijn gelegd. Eiser heeft geconstateerd dat er cementvlekken op de tegels aanwezig zijn en vordert schadevergoeding van gedaagde. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat het niet duidelijk was of er gebreken aan de tegels waren en heeft eiser een bewijsopdracht gegeven. Eiser heeft een deskundigenrapport overgelegd waaruit blijkt dat de cementvlekken zijn veroorzaakt door gedaagde. Gedaagde heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een gebrek aan de tegels en dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering van eiser is toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 7.566,24 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn gedaagde ook de deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten opgelegd. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van gedaagde afgewezen, omdat deze was verjaard. De proceskosten zijn voor gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11255370 \ AC EXPL 24-1964
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.M. Hovestad-Hendriksen,
tegen
[gedaagde] , HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.L.J. Leijendekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 februari 2025,
- de akte van [eiser] van 25 maart 2025, tevens wijziging van eis,
- de akte van [gedaagde] van 22 april 2025,
- de akte van [eiser] van 28 mei 2025.
1.2.
De kantonrechter heeft partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft werkzaamheden uitgevoerd aan de tuin van [eiser] , waaronder het leggen van betontegels. Nadat de werkzaamheden door [gedaagde] afgerond waren, merkte [eiser] enkele gebreken op aan de tegels. [eiser] wil dat [gedaagde] hem hier een schadevergoeding voor betaalt. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat het niet duidelijk was of er nog gebreken aan de tegels zijn in de vorm van vlekvorming door cementstof. [eiser] heeft een bewijsopdracht gekregen om dit aan te tonen. In de akte hierna heeft [eiser] een deskundigenrapport overgelegd, waarin de deskundige zegt dat er cementvlekken op de tegels aanwezig zijn en dat deze veroorzaakt zijn door [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter oordeelt daarom dat vast is komen te staan dat er een gebrek is aan de tegels en dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering van [eiser] in dit verband wordt toegewezen.

3.De verdere beoordeling

In conventie
[eiser] is geslaagd in zijn bewijsopdracht
3.1.
In het tussenvonnis van 26 februari 2025 heeft de kantonrechter [eiser] de opdracht gegeven te bewijzen dat er vlekken van cementstof aanwezig zijn op de betontegels die door [gedaagde] in zijn tuin zijn gelegd. Indien deze namelijk voldoende substantieel zijn en [gedaagde] ze veroorzaakt heeft, kunnen ze aangemerkt worden als een gebrek dat aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Dat zou betekenen dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en aan [eiser] een vergoeding zal moeten betalen om de schade te herstellen.
3.2.
Bij zijn akte heeft [eiser] een deskundigenrapport overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat er nog cementvlekken op de tegels aanwezig zijn. Toch vindt [gedaagde] dat [eiser] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht. [gedaagde] zegt dat op de foto’s bij de conclusie van repliek van 15 januari 2025 geen cementvlekken te zien waren. Hij vindt ook dat de kantonrechter geen acht moet slaan op het deskundigenrapport en noemt hiervoor drie redenen. Ten eerste dat [gedaagde] niet is uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de opname van de deskundige. Ten tweede zegt hij dat de deskundige niet in staat is om vijf jaar na dato vast te stellen of de cementvlekken door het werk van [gedaagde] zijn veroorzaakt. Ten derde neemt de deskundige als uitgangspunt dat er niet stofvrij geslepen is, terwijl er door [gedaagde] ‘gewaterzaagd’ is.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] is geslaagd in zijn bewijsopdracht met het overleggen van het deskundigenrapport. Uit het deskundigenrapport blijkt namelijk duidelijk dat er cementvlekken op de tegels aanwezig zijn. De deskundige zegt hierover:
‘Door het gebruik van cementsluierverwijderaar zijn zogenaamde plaatselijke boenvlekken gemaakt en is de cementstof en het cement in de tegel getrokken. Immers de betontegels hebben een relatief open poriënstructuur en nat cementstof en cement kan makkelijk de betontegels in trekken. Vanwege de kleur, positie en vorm van de vlekken concludeer ik dat er op dit moment nog cementresten aanwezig zijn op de tegels.’
De kantonrechter gaat voorbij aan de opmerking van [gedaagde] dat de deskundige in het rapport ook zegt dat het ‘lijkt’ alsof er cementvlekken op de tegels zitten, waaruit volgens [gedaagde] volgt dat de deskundige vindt dat het geen cementvlekken zijn. De deskundige concludeert in het hierboven geciteerde stuk namelijk zonder twijfel dat er nog cementvlekken op de tegels zitten. De deskundige zegt dat er cementstof in de tegels is getrokken. Eerder in het rapport heeft de deskundige geconcludeerd dat het cementstof is vrijgekomen doordat [gedaagde] niet stofvrij heeft gezaagd, hij zegt namelijk:
‘Enerzijds heeft [handelsnaam] niet stofvrij geslepen en anderzijds is een verkeerder volgorde van het uitvoeren van de werkzaamheden toegepast.’
3.4.
[gedaagde] heeft onvoldoende ingebracht tegen deze duidelijke constateringen van de deskundige. Wat betreft haar eerste stelling dat op de foto’s bij de conclusie van repliek géén vlekken te zien waren, merkt de kantonrechter op dat zij juist een bewijsopdracht heeft gegeven aan [eiser] om vast te stellen of er nu wel of geen cementvlekken op de tegels aanwezig zijn. Gezien het wisselende beeld van de foto’s in de stukken vóór het tussenvonnis, waaronder de foto’s uit de conclusie van repliek en de foto’s uit de dagvaarding, was dit namelijk niet duidelijk. Nu de deskundige heeft vastgesteld dat er nog vlekken op de tegels zitten, gaat de kantonrechter hier van uit.
3.5.
De kantonrechter gaat ook niet mee in de betwisting van het deskundigenrapport van [gedaagde] . Ten eerste maakt het feit dat [eiser] [gedaagde] niet heeft uitgenodigd om bij de opname van de deskundige te zijn, niet dat de constateringen in het rapport onjuist zijn. Indien [gedaagde] zelf vragen had willen stellen aan een deskundige, had hij ook een contra expertise kunnen laten uitvoeren, maar dat heeft hij niet gedaan, terwijl hij door de gemachtigde van [eiser] nog op deze mogelijkheid gewezen is.
3.6.
Ten tweede heeft de deskundige bij het beoordelen van de vlekken op de tegels, de foto’s van vlak na het uitvoeren van de werkzaamheden door [gedaagde] vergeleken met de situatie tijdens de aanvullende expertise in het kader van de bewijsopdracht. Op basis daarvan heeft de deskundige geconcludeerd dat de positie van de vlekken overeenkomt met wat op de foto’s uit 2020 te zien is. Aangezien dezelfde vlekken nu nog te zien zijn, heeft de deskundige kunnen concluderen dat ze zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van [gedaagde] . Dat het onderzoek vijf jaar na het leggen van de tegels is gedaan, maakt dan ook niet dat de kantonrechter geen acht hoeft te slaan op de bevindingen van de deskundige.
3.7.
Ten derde betwist [gedaagde] dat er stof is vrijgekomen bij het slijpen van de tegels. Hij zegt dat er door hem is ‘gewaterzaagd’. Dit is een methode om tegels te slijpen, waardoor het water het slijpsel neerslaat. De deskundige heeft in het rapport gezegd dat er geen cementvlekken op de tegels komen, wanneer de tegels op deze manier geslepen worden. De stelling dat [gedaagde] deze methode heeft gebruikt, is echter door hem niet onderbouwd. Dit had wel van hem verwacht mogen worden, aangezien de deskundige dit in het rapport van 29 mei 2023 ook al had geconcludeerd. Desondanks heeft [gedaagde] zijn stelling niet nader onderbouwd of toegelicht.
[gedaagde] moet € 7.566,24 aan [eiser] betalen
3.8.
Omdat [eiser] is geslaagd in zijn bewijsopdracht, komt vast te staan dat er cementvlekken op enkele tegels in de tuin aanwezig zijn. [gedaagde] is dus tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en zal de schade die [eiser] daardoor heeft geleden, moeten vergoeden. Zoals eerder in het tussenvonnis is overwogen, zijn partijen het erover eens dat niet enkel de tegels waar vlekken op zitten vervangen moeten worden. Alle tegels moeten vervangen worden, omdat er anders een kleurverschil zal ontstaan tussen de oude en nieuwe tegels.
3.9.
[eiser] heeft in de dagvaarding en bij de wijziging van eis van 15 januari 2025 offertes overgelegd waaruit zou moeten blijken hoe veel het vervangen van alle tegels zal gaan kosten. Bij het deskundigenrapport van [expertisebureau] van 29 mei 2023 is ook een begroting van de herstelkosten toegevoegd. De begroting en de offertes verschillen van elkaar, zowel in prijs als in het aantal vierkante meter oppervlakte van de tuin. De kantonrechter zal uitgaan van de begroting van de deskundige [expertisebureau] . [eiser] heeft over deze begroting gezegd dat de begrotingen van deskundigen meestal rooskleuriger zijn dan wat de daadwerkelijke kosten gaan zijn. Hij heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat bij de vaststelling van de gebreken uit van het laatste [expertisebureau] rapport en zal voor de vaststelling van de hoogte van de schade de begroting van [expertisebureau] uit het eerdere rapport gebruiken.
3.10.
Aangezien het rapport in 2023 is opgemaakt en de prijzen sindsdien zijn gestegen, zoals [eiser] heeft aangevoerd, zal de kantonrechter wel een inflatiecorrectie toepassen. In het [expertisebureau] rapport worden de herstelkosten in 2023 begroot op € 7.050,64. Gecorrigeerd voor de inflatie is dit in 2025 € 7.566,24. Omdat [gedaagde] te laat heeft betaald, moet hij ook de wettelijke rente over dit bedrag betalen. Deze rente moet [gedaagde] betalen vanaf het moment dat de vervangende schadevergoeding opeisbaar is geworden, namelijk 22 maart 2024.
[gedaagde] moet de deskundigenkosten betalen
3.11.
[eiser] eist verder een vergoeding voor de door hem gemaakte deskundigenkosten. Volgens de wet komen redelijke kosten die gemaakt zijn om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen, voor vergoeding in aanmerking. [1] De kantonrechter zal hiervoor een bedrag van € 2.524,07 toewijzen, namelijk de eerste en de derde factuur van [expertisebureau] . De factuur van [expertisebureau] van 4 december 2024 wijst de kantonrechter af. Deze kosten had [eiser] niet hoeven te maken en het is daarom niet redelijk om deze door [gedaagde] te laten betalen. Het verweer van [gedaagde] dat de wijziging van eis van [eiser] (de vermeerdering met de kosten van [expertisebureau] naar aanleiding van de bewijsopdracht) tardief is en ziet op een eenzijdige partijopdracht, wordt door de kantonrechter gepasseerd. Dit betreft immers ook redelijke kosten die redelijkerwijs noodzakelijk waren om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen.
3.12.
[gedaagde] moet over de deskundigenkosten ook de wettelijke rente betalen. In de dagvaarding wordt voor het eerst betaling geëist van de factuur van 19 mei 2023. De rente over deze factuur begint daarom te lopen van de dag van de dagvaarding. De factuur voor het tweede deskundigenrapport wordt voor het eerst gevorderd in de akte van 25 maart 2025. De rente over deze factuur begint vanaf dat moment te lopen.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.13.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. Het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd, is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal een bedrag van € 895,06 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.218,00
(3 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.199,17
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.15.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiser] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
In reconventie
De vordering van [eiser] wordt afgewezen
3.16.
Zoals in het tussenvonnis is toegelicht, is de factuur van € 1.484,84 waar [gedaagde] in reconventie betaling van eist, verjaard. De kantonrechter zal daarom de vordering afwijzen. Dat betekent echter niet dat [gedaagde] de vordering niet met de vordering in conventie mag verrekenen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie betalen. Aangezien de vordering in reconventie in enige mate samenhangt met de vordering in conventie, zal de kantonrechter voor de mondelinge behandeling en de conclusie van antwoord in reconventie een half salarispunt toekennen. Naast het salaris voor zijn gemachtigde voor de mondelinge behandeling en de conclusie van antwoord in reconventie, heeft [eiser] geen proceskosten gemaakt die verband houden met de vordering in reconventie. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
406,00
(1 punt × € 406,00)
Totaal
406,00
De beslissing wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.18.
De kantonrechter zal de beslissing in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat [eiser] dat niet heeft gevraagd.

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.566,24 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 22 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.524,07 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.571,19, vanaf 23 juli 2024, tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 952,88, vanaf 25 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 895,06 aan buitengerechtelijke kosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.199,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
62938

Voetnoten

1.Zie artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek.