ECLI:NL:RBMNE:2025:463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens te late besluitvorming door het Uwv

In deze zaak heeft verzoekster een verzoek ingediend om schadevergoeding vanwege te late besluitvorming door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster ontvangt een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en heeft in 2023 een nabetaling ontvangen na een herbeoordeling van haar uitkering. Deze nabetaling leidde tot extra inkomsten, wat resulteerde in een naheffing voor de inkomstenbelasting en een terugbetalingsverplichting voor toeslagen. Verzoekster heeft het Uwv gevraagd deze bedragen als schade te vergoeden. Het Uwv heeft echter een schadevergoeding van € 4.067,- aangeboden, wat verzoekster niet voldoende vond in het licht van de naheffing en terugbetalingsverplichting. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv met de toekenning van de € 4.067,- de schade van verzoekster heeft vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de te late besluitvorming en de naheffing en terugbetalingsverplichting, waardoor het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook bevestigd dat de schadevergoeding niet als inkomen wordt aangemerkt, waardoor verzoekster geen inkomstenbelasting hoeft te betalen over de schadevergoeding. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of, en zo ja, welke schade het Uwv moet vergoeden als gevolg van te late besluitvorming door het Uwv. Verzoekster heeft de rechtbank gevraagd hierover te oordelen.
2. Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingestuurd. Het Uwv heeft hierop met een verweerschrift gereageerd.
3. De rechtbank heeft het verzoek op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekster, vergezeld door haar partner, en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen.

De aanleiding voor het verzoek

4. Verzoekster ontvangt een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Naar aanleiding van een verzoek om herbeoordeling in 2020, heeft het Uwv in 2023 besloten een hogere uitkering toe te kennen. De hogere uitkering is met terugwerkende kracht van toepassing, vanaf het moment van ontvangst van het verzoek om herbeoordeling. Het verschil met de al uitbetaalde uitkering heeft het Uwv in 2023 als nabetaling aan verzoekster uitgekeerd. Het gaat om de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 maart 2023.
5. De nabetaling in 2023 heeft tot gevolg gehad dat verzoekster in dat jaar extra inkomsten had. Dit leidde tot een naheffing voor de inkomstenbelasting (€ 3.144,-) en een terugbetalingsverplichting voor verschillende toeslagen (€ 4.373,-). Verzoekster heeft het Uwv gevraagd deze bedragen als schade aan haar te vergoeden.
6. Het Uwv heeft verzoekster per brief van 11 juli 2024 een schadevergoeding van € 4.067,- toegekend. In deze brief heeft het Uwv per jaar in beeld gebracht wat de feitelijke situatie was, en wat de situatie zou zijn geweest als wel vanaf 24 augustus 2020 het juiste bedrag als uitkering was uitbetaald. Omdat aan verzoekster een te lage uitkering was uitbetaald, heeft zij vanaf 24 augustus 2020 minder inkomstenbelasting hoeven betalen en meer toeslagen ontvangen, dan in de situatie waarin direct vanaf 24 augustus 2020 de juiste, hogere uitkering was uitbetaald. Dit verschil heeft het Uwv beschreven voor de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag. Het gaat dus om voordelen – bijvoorbeeld een hogere huurtoeslag in de jaren 2020 tot en met 2023 – en nadelen – bijvoorbeeld een hogere heffing inkomstenbelasting in 2023. De uitkomst van deze berekening is een schade van € 246,-.
7. Vanwege de specifieke situatie van verzoekster, heeft het Uwv vervolgens het voordeel dat verzoekster had in de vorm van de hogere huurtoeslag in de jaren 2020 tot en met 2023 in de berekening buiten beschouwing gelaten. De uitkomst van de berekening is daardoor de genoemde € 4.067,-.
8. Verzoekster heeft vervolgens de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden. Op zich vertrouwt verzoekster wel op de juistheid van de door het Uwv gemaakte berekening. Ze vraagt zich alleen af of het door het Uwv toegekende bedrag (€ 4.067,-) klopt als je kijkt naar de naheffing (€ 3.144,-) en terugbetalingsverplichting (€ 4.373,-). Ook is ze bang dat ze over het door het Uwv toegekende bedrag weer inkomstenbelasting zal moeten betalen, waardoor de schade uiteindelijk toch niet helemaal vergoed is.
9. In de reactie op het verzoek heeft het Uwv in een brief van 5 september 2024 toegelicht hoe de berekening is gemaakt en dat de uitkomst daarvan niet gelijk is aan de naheffing en terugbetalingsverplichting. Het Uwv ziet geen aanleiding om het eerdere standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de schade die verzoekster claimt, voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de toekenning van de € 4.067,- de schade van verzoekster heeft vergoed en dat daarom het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
Toetsingskader
11. De bestuursrechter is bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit. [1]
12. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van zo’n verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluit bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. De vraag die in deze zaak aan de rechtbank voorligt is of er een oorzakelijk (causaal) verband bestaat tussen enerzijds de te late besluitvorming en anderzijds de schadeposten die verzoekster claimt. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of die schadeposten aan het Uwv kunnen worden toegerekend, zodat het Uwv die schade moet betalen. [2] Tot slot vergelijkt de rechtbank de uitkomst van deze beoordeling met de schadevergoeding die het Uwv al heeft toegekend en de onderbouwing daarvan.
13. Bij dit alles geldt als uitgangspunt dat de schadevergoeding de verzoekster zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin zij zou verkeren als het schadeveroorzakende feit – de te late besluitvorming – niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent in deze zaak dat de hoogte van de schade het positieve verschil is tussen enerzijds de werkelijk ontvangen toeslagen en de werkelijk betaalde belasting en anderzijds de toeslagen waarop verzoekster recht zou hebben gehad en de belasting die zij zou hebben moeten betalen als het Uwv vanaf 24 augustus 2020 het juiste bedrag als uitkering had betaald.
Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding
14. Tussen verzoekster en het Uwv staat niet ter discussie dat te laat is besloten op het verzoek om herbeoordeling en dat daardoor een nabetaling moest plaatsvinden over de periode tot de datum van ontvangst van het verzoek om herbeoordeling.
15. Ter onderbouwing van het verzoek om schadevergoeding heeft verzoekster gewezen de naheffing (€ 3.144,-) en terugbetalingsverplichting (€ 4.373,-). De naheffing en terugbetalingsverplichting zijn echter niet de schade die het gevolg is van de te late besluitvorming door het Uwv. Voor de inkomstenbelasting en toeslagen in 2023 was uitgegaan van een lagere uitkering, zonder de nabetaling. Met de hogere uitkering en de nabetaling klopte de inschatting van het inkomen niet meer. Er was te weinig inkomstenbelasting geheven en te veel aan toeslagen toegekend. De naheffing en terugbetalingsverplichting corrigeren dit. De naheffing en de terugbetalingsverplichting zijn dus het gevolg van het grote verschil tussen de inschatting van het inkomen voorafgaand aan 2023 en het daadwerkelijke inkomen (inclusief de nabetaling) in dat jaar. De naheffing en de terugbetalingsverplichting zijn daarmee geen rechtstreeks gevolg van de te late besluitvorming door het UWV. Tussen enerzijds die te late besluitvorming en anderzijds de naheffing en de terugbetalingsverplichting ontbreekt het vereiste causaal verband. Daarom wordt het verzoek om een veroordeling van het Uwv tot betaling van een schadevergoeding ter grootte van de naheffing en terugbetalingsverplichting afgewezen.
16. Het vereiste causaal verband is er wel voor de voor- en nadelen in een vergelijking van de werkelijke situatie met die waarin wel vanaf 24 augustus 2020 de juiste uitkering zou zijn uitbetaald. Per jaar wordt dan zichtbaar gemaakt wat de gevolgen zijn geweest van de te late besluitvorming.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in de brief van 11 juli 2024 de schade op de juiste wijze berekend door per jaar in beeld te brengen wat de werkelijk ontvangen toeslagen en de werkelijk betaalde belasting waren, en wat de situatie zou zijn geweest als wel vanaf 24 augustus 2020 het juiste bedrag als uitkering was uitbetaald. Het nadeel dat verzoekster heeft ondervonden van de nabetaling in 2023 is in deze vergelijking betrokken. De voordelen van een lagere heffing van inkomstenbelasting en een hogere toekenning van toeslagen in de jaren 2020, 2021 en 2022 zijn ook in deze vergelijking betrokken. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv bij het bepalen van het schadebedrag onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd of anderszins op onjuiste wijze tot de berekening van het schadebedrag van € 246,- is gekomen. Het Uwv moet die schade betalen. In de brief van 11 juli 2024 heeft het Uwv dit erkend en aangekondigd dit bedrag, samen met de extra vergoeding uit coulance, te betalen. Voor de rechtbank resteert daarmee geen toe te kennen schadevergoeding meer.
Inkomstenbelasting over de schadevergoeding?
18. De nabetaling in 2023 heeft tot een naheffing en terugbetalingsverplichting geleid. Verzoekster heeft gevraagd of de betaling van een schadevergoeding niet weer dezelfde gevolgen zal hebben. In het verweerschrift heeft het Uwv toegelicht dat dit niet het geval zal zijn omdat de schadevergoeding niet als loon wordt aangemerkt. De rechtbank is het daarmee eens. Een schadevergoeding wordt niet gezien als inkomen, maar is een vergoeding van gemaakte kosten. Er hoeft daarom geen inkomstenbelasting over betaald te worden. De nabetaling uit 2023 werd wel gezien als inkomsten, omdat met die nabetaling de uitkering van verzoekster werd aangevuld tot het niveau waar zij achteraf gezien recht op had. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding hiervoor een aanvullende schadevergoeding toe te kennen. Ter zitting hebben verzoekster en het Uwv afgesproken dat als hierover vragen worden gesteld, bijvoorbeeld door de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen, het Uwv verzoekster zal helpen die vragen te beantwoorden.

Conclusie en gevolgen

19. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade wordt afgewezen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een vergoeding van proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van
C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.