ECLI:NL:RBMNE:2025:4649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/6964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwstop en opheffing omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiser, die een nieuwe woning bouwt op een perceel in Blaricum, bezwaar gemaakt tegen een bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders was opgelegd. De bouwstop werd opgelegd omdat het bouwvlak was verschoven ten opzichte van de verleende omgevingsvergunning. Eiser heeft tegen zowel de bouwstop als de opheffing bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar tegen de opheffing niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar tegen de opheffing terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser geen procesbelang had bij zijn bezwaar. Echter, de rechtbank oordeelt dat de bouwstop onterecht was opgelegd, omdat de toezichthouder eerder had goedgekeurd dat het bouwvlak iets mocht verschuiven. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van het college met betrekking tot de bouwstop en herroept deze. Eiser mag nu verder bouwen conform de omgevingsvergunning, en het college moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum,verweerder
(gemachtigde: S.J.M. Paffen).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft de bestaande woning op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) gesloopt en bouwt een nieuwe woning. Hiervoor heeft het college aan hem in een eerste en een tweede fase een omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Op 15 februari 2024 heeft de toezichthouder van het college geconstateerd dat het bouwvlak bij de bouwwerkzaamheden was verschoven ten opzichte van de verleende omgevingsvergunning. De toezichthouder heeft daarop mondeling een bouwstop opgelegd aan eiser. De bouwstop is met een brief aan eiser van 19 februari 2024 schriftelijk bevestigd (de bouwstop).
1.3.
Naar aanleiding van de bouwstop heeft er op 28 februari 2024 een bespreking tussen het college en eiser plaatsgevonden. Vervolgens heeft het college de bouwstop met een besluit van 1 maart 2024 weer opgeheven (de opheffing). Eiser mocht vanaf dat moment weer verder gaan met bouwen conform de aan hem verleende omgevingsvergunning, op de plek waarop hij aan het bouwen was.
1.4.
Eiser heeft tegen zowel de bouwstop als tegen de opheffing bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 op de bezwaren van eiser is het college bij de bouwstop gebleven en heeft hij het bezwaar van eiser tegen de opheffing niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij als bestuursrechter besluiten toetst waartegen beroep is ingesteld. In dit geval heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarmee het college een besluit heeft genomen op zijn bezwaren tegen zowel de bouwstop als de opheffing. Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure dat besluit op bezwaar toetst en dat deze uitspraak dus over dat besluit gaat.
3. De rechtbank toetst in deze procedure niet de aan eiser verleende omgevingsvergunning. Zij kan in deze uitspraak dan ook geen duidelijkheid geven over welke tekeningen daar wel of niet bij horen. En of daarmee een afdekking van de inrit naar de halfverdiepte garage wel of niet is vergund.
De opheffing
4. Als eerste beoordeelt de rechtbank of het college het bezwaar van eiser tegen de opheffing terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het college heeft dit besluit genomen, omdat eiser geen procesbelang heeft bij zijn bezwaar tegen de opheffing. Met procesbelang wordt bedoeld het belang dat eiser heeft bij de uitkomst van de betreffende procedure. Volgens het college kon eiser hetgeen hij in de bezwaarprocedure wilde bereiken niet bereiken met zijn bezwaar tegen de opheffing. De rechtbank is het hiermee eens.
6. Als het college naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen de opheffing de opheffing zou hebben herroepen, dan zou de bouwstop weer van kracht zijn geworden. Dat zou hebben betekend dat eiser opnieuw niet verder mocht bouwen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat dat niet hetgeen was dat hij met zijn bezwaar tegen de opheffing heeft willen bereiken. Hij is het juist niet eens met de bouwstop. Die zal de rechtbank hieronder beoordelen.
7. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met de volgende zin in de opheffing: ‘Dat betekent ook dat u de voorgenomen ondergrondse carport niet mag bouwen,’
8. Naar het oordeel van de rechtbank is deze zin een opmerking ten overvloede van het college die geen rechtsgevolg heeft. Het college had de bouwstop immers niet opgelegd voor het illegaal bouwen van een carport, maar voor het verschuiven van het bouwvlak. Daarom is deze zin voor de rechtbank geen aanleiding om alsnog procesbelang van eiser bij zijn bezwaar tegen de opheffing aan te nemen.
9. De conclusie van het voorgaande is dat het college het bezwaar van eiser tegen de opheffing terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor zover het beroep van eiser zich tegen deze beslissing richt, is het beroep ongegrond.
De bouwstop
10. Ten tweede beoordeelt de rechtbank of het college de bouwstop terecht heeft opgelegd en na het bezwaar van eiser terecht niet heeft herroepen.
11. De rechtbank stelt voorop dat zowel in het constateringsrapport van de toezichthouder als in de schriftelijke vastlegging van de bouwstop staat dat de bouwstop is opgelegd voor het plaatsen van de nieuwe woning op een positie op het perceel die afwijkt van de verleende omgevingsvergunning.
12. De toezichthouder die de bouwstop heeft opgelegd heeft eerder op het perceel het peil bepaald en de piketpaaltjes gecontroleerd. Beide partijen hebben op de zitting toegelicht dat de toezichthouder bij die controle het verzoek van de bouwbegeleider van eiser om iets te mogen schuiven met het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning heeft goedgekeurd. Met deze verschuiving konden de wortels van drie oude beuken worden beschermd en daarmee de bomen gespaard. Dit staat ook onder de conclusie van het controlerapport van de toezichthouder.
13. Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze goedkeuring van de toezichthouder een toezegging in. Namelijk dat eiser in afwijking van de omgevingsvergunning het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning iets mocht verschuiven. Het college heeft dat ook erkend op de zitting. Omdat deze toezegging is gedaan door de toezichthouder van het college, kan deze naar het oordeel van de rechtbank aan het college worden toegerekend. Eiser had geen reden om te vermoeden dat de toezegging onjuist of niet in overeenstemming met het beleid van het college was. Dit betekent dat eiser erop mocht vertrouwen dat het college niet handhavend zou optreden tegen het verschuiven van het bouwvlak zoals dat door de toezichthouder was goedgekeurd. Het beroep dat eiser op de zitting op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan slaagt.
14. De conclusie van het voorgaande is dat het college de bouwstop onterecht heeft opgelegd. Voor zover het beroep van eiser zich daartegen richt, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit voor zover dat gaat over de bouwstop vernietigen.
15. De bouwstop is met de opheffing weer opgeheven. Maar het was een onrechtmatig besluit, en daarom had het college het besluit moeten herroepen. De rechtbank zal dat nu in de plaats van het college doen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep voor zover zich dat richt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiser tegen de opheffing is ongegrond. Het beroep voor zover zich dat richt tegen de bouwstop is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het college daarmee heeft beslist op de bezwaren van eiser tegen de bouwstop. De rechtbank neemt nu zelf een beslissing [1] en herroept de bouwstop, en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
17. Dit betekent dat eiser conform de aan hem verleende omgevingsvergunning mag doorbouwen aan de woning op de locatie die door de toezichthouder is goedgekeurd. Maar dat mocht hij al, gelet op de opheffing van de bouwstop. Wel staat nu vast dat de bouwstop onrechtmatig was.
18. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover zich dat richt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiser tegen de opheffing ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover zich dat richt tegen het ongegrond verklaren van het bezwaar van eiser tegen de bouwstop gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat de bouwstop in stand wordt gelaten;
- herroept de bouwstop;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.