ECLI:NL:RBMNE:2025:4672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
11725812
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet door werknemer en ontbinding arbeidsovereenkomst door werkgever

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om vernietiging van een ontslag op staande voet door zijn werkgever, [verweerder] B.V. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat het ontslag rechtsgeldig is. De werknemer was in dienst bij [verweerder] sinds 2012 en had een loon van € 5.355,00 bruto per maand. Op [ontslagdatum] 2025 heeft [verweerder] de werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij concurrerende nevenwerkzaamheden had verricht zonder toestemming. De kantonrechter oordeelt dat de dringende reden voor het ontslag voldoende duidelijk en onverwijld aan de werknemer is meegedeeld. De werknemer had een verbod op nevenwerkzaamheden in zijn arbeidsovereenkomst en heeft dit verbod geschonden door een eigen onderneming te starten en opdrachten aan te nemen tijdens werktijd. De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en wijst het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag af. Tevens wordt het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet behandeld, omdat de arbeidsovereenkomst al is geëindigd. De proceskosten worden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11725812 \ UE VERZ 25-160
Beschikking van 4 augustus 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R. van Viersen,
tegen
[verweerder] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudend in [kantoorplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. Y. Bos-Bremmer.

1.De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt de werknemer vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoekt af, omdat het ontslag (rechts)geldig is. Op het tegenverzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst hoeft niet te worden beslist.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift van [verzoeker] met 5 producties, op de griffie binnengekomen op 27 mei 2025;
 het verweerschrift van [verweerder] met 23 producties, tevens houdende een tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
 de namens [verzoeker] op 3 juli 2025 nagezonden producties 6 tot en met 14;
 de namens [verzoeker] op 8 juli 2025 nagezonden producties 18 tot en met 24.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerder] waren aanwezig de heren [A] (algemeen directeur) en [B] (financieel directeur), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
2.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.4.
In deze uitspraak worden alle overgelegde stukken meenomen. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Bos-Bremmer bezwaar gemaakt tegen de nagezonden producties van [verzoeker] . De kantonrechter gaat aan dit bezwaar voorbij. De omvang van de producties is weliswaar aanzienlijk, maar het gaat voornamelijk om bankrekeningafschriften. [verweerder] is hierdoor niet in haar procesbelang geschaad.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[verweerder] houdt zich bezig met het ontwerpen, creëren, produceren en wereldwijd realiseren van projecten (zoals stands) voor beurzen, congressen en andere zakelijke evenementen.
3.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1975, is op [datum] 2012 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van [functie] . Zijn loon bedroeg € 5.355,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. In de arbeidsovereenkomst is onder meer een verbod op nevenwerkzaamheden opgenomen en een concurrentiebeding.
3.3.
Op [ontslagdatum] 2025 hebben partijen met elkaar gesproken en heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft het ontslag diezelfde dag schriftelijk bevestigd.
3.4.
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. In deze procedure verzoekt hij de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen en [verzoeker] te veroordelen tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, voor de duur van dit geding bij wijze van voorlopige voorziening.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, de reden voor het ontslag niet duidelijk uit de ontslagbrief blijkt, er geen sprake is van een dringende reden en [verweerder] met het ontslag op staande voet een te zwaar middel heeft ingezet.
3.5.
[verweerder] voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] . Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [verweerder] ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstige wanprestatie in zin van artikel 7:686 BW, dan wel een redelijke grond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 onder e, g en i BW.
[verweerder] stelt dat zij schade heeft geleden door het handelen van [verzoeker] . Zij heeft conservatoir beslag laten leggen op de woning en bankrekeningen van [verzoeker] en is bij de rechtbank Noord-Holland een procedure gestart om schade vergoed te krijgen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerder] [verzoeker] op [ontslagdatum] 2025 op staande voet mocht ontslaan.
4.2.
Op grond van de wet (artikel 7:677 lid 1 BW en artikel 7:678 BW) mag een werkgever de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen als daar een dringende reden voor is en hij die reden onverwijld aan de werknemer heeft meegedeeld. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval aan de vereisten voor een ontslag op staande voet is voldaan. Dat wordt hierna uitgelegd.
De dringende reden is voldoende duidelijk en onverwijld aan [verzoeker] meegedeeld
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de ontslagbrief moet worden uitgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval. Het gaat erom of voor de werknemer direct duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid.
4.4.
In de ontslagbrief staat onder meer het volgende:

Recent is ons gebleken dat jij op 11 maart 2024 een onderneming gestart bent: [bedrijf 1] . (…) Daarnaast hebben wij sinds gisteren inzicht in het feit dat jij vanuit [bedrijf 1] offertes hebt uitgebracht, opdrachten hebt aangenomen en uitgevoerd en daarvoor (…) gefactureerd hebt aan onze klanten. En ook dat deze werkzaamheden voor [bedrijf 1] plaatsvinden binnen jouw werktijd voor [verweerder] B.V. Voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] (…) heb je ook opdrachten aangenomen, uitgevoerd en gefactureerd vanuit [verzoeker] in privé. Reden waarom wij (…) vandaag met jou in gesprek zijn gegaan hierover.
(…)
Tijdens dit gesprek hebben wij jou geconfronteerd met de hierboven genoemde zaken. Het gespreksverslag van dit gesprek tref je aan als bijlage bij deze brief.
(…)
Gelet op het voorgaande heb je in strijd met de wet, de cao en jouw arbeidsovereenkomst gehandeld. Jouw handelen en gedrag vormen een dringende reden voor ontslag op staande voet (…). Ook handel jij met de oprichting van [bedrijf 1] en het verrichten en factureren van werkzaamheden hiervoor in strijd met (…) jouw (…) concurrentiebeding. Dit vormt, ook op zichzelf staand, een dringende reden voor ontslag op staande voet.”
4.5.
Voorafgaand aan het ontslag op staande voet hebben partijen een gesprek gevoerd over het handelen en het gedrag van [verzoeker] . [verweerder] heeft een verslag van dit gesprek overgelegd. [verzoeker] heeft de juistheid van dit verslag betwist, maar heeft niet aangegeven op welke punten het verslag niet klopt. Op de mondelinge behandeling heeft [verweerder] toegelicht dat het verslag een letterlijke weergave is van het gesprek aan de hand van tijdens dat gesprek gemaakte notities omdat [verzoeker] niet instemde met het maken van een geluidsopname van het gesprek. Nu [verzoeker] dit niet gemotiveerd heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van het gespreksverslag.
4.6.
Uit de ontslagbrief en het gespreksverslag samen blijkt voldoende duidelijk dat [verweerder] [verzoeker] verwijt dat hij concurrerende nevenwerkzaamheden heeft verricht en dat dit voor haar de (dringende) reden was voor het ontslag op staande voet. De stelling van [verzoeker] dat de reden voor het ontslag hem niet duidelijk is, wordt dan ook verworpen.
De dringende reden rechtvaardigt het ontslag op staande voet
4.7.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.8.
Het staat tussen partijen vast dat [verzoeker] in zijn functie van [functie] verantwoordelijk was voor het relatiebeheer van een aantal relaties van [verweerder] . Eén van die relaties was de Amerikaanse onderneming [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] schakelde [verweerder] in voor de uitvoering van projecten van hun klanten in Nederland of in een ander Europees land.
4.9.
[verweerder] heeft een brief in het geding gebracht van januari 2019 van [verzoeker] aan zijn contactpersoon bij [bedrijf 2] . In die brief schrijft [verzoeker] onder meer:
“I know [A]( [A] , algemeen directeur van [verweerder] , toevoeging kantonrechter)
would like to see what opportunities there can be to strenghten both businesses, which is a good idea, but honestly I am not sure if this will work and that’s more or less the reason of this e-mail and the reason I am sending you this through my private mail account. (…) Do you see other ways to work together in the future and more important are you open for this?(…)
As mentioned before I would like to keep this under the radar for now, but I’m sure yiu understand.”
[verzoeker] heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat dit een conceptbrief betrof en hij niet weet of de brief daadwerkelijk aan [bedrijf 2] verzonden is. De kantonrechter leidt evenwel uit de verdere (WhatsApp) correspondentie tussen [verzoeker] en [bedrijf 2] af dat [bedrijf 2] de brief heeft ontvangen en dat [verzoeker] en [bedrijf 2] daarna, onder meer aan de hand van een door [verzoeker] opgestelde PowerPoint, gesproken hebben over hun verdere samenwerking buiten [verweerder] om. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat die samenwerking ook in de jaren daarna tussen [verzoeker] en [bedrijf 2] voortdurend onderwerp van gesprek is geweest. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [bedrijf 2] [verzoeker] heeft gevraagd werkzaamheden voor haar in eigen naam en voor eigen rekening te verrichten.
4.10.
[verzoeker] heeft erkend dat hij tijdens zijn dienstverband bij [verweerder] op persoonlijke titel of vanuit zijn bedrijf drie projecten voor [bedrijf 2] heeft begeleid en een project voor [bedrijf 3] B.V. Om de werkzaamheden te factureren is hij een eenmanszaak gestart.
[verzoeker] heeft daarmee willens en wetens het in de arbeidsovereenkomst opgenomen nevenwerkzaamhedenverbod overtreden. Vaststaat immers dat [verzoeker] aan [verweerder] geen toestemming heeft gevraagd voor het verrichten van deze (en mogelijk ook andere) nevenwerkzaamheden. In tegendeel. Uit de stukken, en meer in het bijzonder de WhatsAppberichten tussen [verzoeker] en zijn collega [C] en de verklaring van zijn collega [D] , blijkt dat [verzoeker] de nevenwerkzaamheden voor [verweerder] geheim wilde houden. Hij heeft die collega’s benaderd voor zijn eigen projecten en heeft daarbij aangegeven: “
Wel echt je mond over houden a.u.b.” en “
Wel mondje dicht, hè, Dit blijft tussen ons.” Ook volgt uit de door [verzoeker] overgelegde e-mail van 23 mei 2023 (productie 20) dat hij met zijn collega [E] heeft nagedacht over een ondernemingsvorm die door [verweerder] niet naar hun persoonlijk te herleiden zou zijn.
4.11.
De door [verzoeker] verrichte nevenwerkzaamheden waren bovendien concurrerend aan de werkzaamheden die hij bij [verweerder] verrichtte. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld, is niet komen vast te staan dat deze werkzaamheden nooit bij [verweerder] terecht zouden zijn gekomen. Ten aanzien van [bedrijf 2] heeft [verzoeker] diverse stukken overgelegd waaruit volgt dat [bedrijf 2] in september 2019 heeft besloten de samenwerking met [verweerder] te beëindigen. [verweerder] stelt terecht dat al deze stukken dateren van ná het voorstel van [verzoeker] aan [bedrijf 2] van januari 2019. [verweerder] heeft verder gesteld dat [verzoeker] nooit aan haar heeft laten weten dat [bedrijf 2] ontevredenheid was over de samenwerking en dat het bovendien op de weg van [verzoeker] , als beheerder van de relatie met [bedrijf 2] , had gelegen om eventuele ontevredenheid weg te nemen. Nu [verzoeker] dit niet (gemotiveerd) heeft betwist, sluit de kantonrechter niet uit dat [verweerder] [bedrijf 2] als relatie had kunnen behouden als [verzoeker] had geprobeerd de problemen in de samenwerking weg te nemen en hij [bedrijf 2] geen andere manier van samenwerking had geboden. Voor wat betreft de voor [bedrijf 3] B.V. verrichte werkzaamheden heeft [verzoeker] gesteld dat de opdracht te klein was voor [verweerder] en dat hij die alleen heeft verricht als vriendendienst. De kantonrechter stelt evenwel vast dat [verzoeker] voor de werkzaamheden via [bedrijf 4] B.V. kosten in rekening heeft gebracht (producties 9 bij verweerschrift). Ook heeft hij voor de werkzaamheden zijn collega [D] ingeschakeld. Dat de werkzaamheden voor [bedrijf 3] , na verwijzing door [verzoeker] en mogelijk tegen een gereduceerd tarief, nooit bij [verweerder] terecht zouden zijn gekomen, is dan ook niet zonder meer aannemelijk.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het hiervoor beschreven handelen en gedrag van [verzoeker] zo (ernstig) verwijtbaar dat dit een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Het hoeft geen betoog dat een werkgever niet hoeft te accepteren dat zijn werknemer concurrerende nevenwerkzaamheden verricht, zeker niet als daarover een verbod in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, had [verweerder] niet hoeven te volstaan met een lichtere sanctie.
4.13.
De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] leiden niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de stelling van [verzoeker] dat [verweerder] de privacyrechten van [verzoeker] grovelijk heeft geschonden door zijn e-mailaccount en WhatsAppberichten op zijn zakelijke laptop te onderzoeken. Het vermoeden van concurrerende nevenwerkzaamheden rechtvaardigde het onderzoek op de zakelijke laptop en de eventuele schending van de privacy van [verzoeker] was gering.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
4.14.
De kantonrechter is verder van oordeel dat het ontslag ook onverwijld is gegeven. Op 24 maart 2025 heeft een werknemer [verweerder] verteld dat hij op verzoek van [verzoeker] op
7 maart 2025 werkzaamheden had verricht voor [bedrijf 3] , een klant van [verzoeker] . Op basis van deze melding heeft de ICT-beheerder van [verweerder] onderzoek gedaan op de zakelijke laptop van [verzoeker] . De uitkomsten van dit onderzoek waren op 27 maart 2025 bekend. Een dag later heeft [verweerder] met [verzoeker] gesproken en heeft zij hem op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft daarmee voldoende voortvarend gehandeld.
Conclusie
4.15.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor zijn verzoek tot doorbetaling van loon en de daaraan gekoppelde nevenverzoeken.
4.16.
Nu de arbeidsovereenkomst op [ontslagdatum] 2025 is geëindigd, is de voorwaarde waaronder [verweerder] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht niet in vervulling gegaan. Op dat verzoek hoeft dus niet te worden beslist.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949 (€ 814 aan salaris gemachtigde en € 135 aan nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
bepaalt dat op het tegenverzoek van [verweerder] niet hoeft te worden beslist;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.
JH/1050