ECLI:NL:RBMNE:2025:4688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/1916
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Woutersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen van een eiser die feitelijk in het buitenland verblijft en beroep doet op de gevolgen van deze uitschrijving

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiser was uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (Brp) omdat hij feitelijk niet in Nederland verblijft. De eiser betwistte de uitschrijving, stellende dat hij tijdelijk niet kan terugkeren naar Nederland vanwege een lopende rechtszaak en dat de gevolgen van de uitschrijving onevenredig zijn. De rechtbank oordeelde dat de uitschrijving terecht was, omdat de eiser feitelijk in het buitenland verblijft en er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank benadrukte dat de Wet Brp vereist dat de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene correct geregistreerd moet worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen gelijk kreeg en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank wees erop dat de eiser de nadelige gevolgen van de uitschrijving kan voorkomen door terug te keren naar Nederland, ondanks zijn vrees voor detentie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en de eiser blijft uitgeschreven uit de Brp. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.A.J. Woutersen, in aanwezigheid van griffier P. Molenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, het college
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de uitschrijving van eiser uit de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser is door het college uitgeschreven omdat hij feitelijk niet in Nederland woont of verblijft. Eiser vindt de uitschrijving onterecht omdat het voor hem tijdelijk onmogelijk is om terug te keren naar Nederland vanwege een lopende rechtszaak. Daarnaast vindt eiser de gevolgen van de uitschrijving onevenredig.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college eiser terecht heeft uitgeschreven. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat eiser blijft uitgeschreven uit de Brp. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Het college heeft eiser op 20 november 2024 uitgeschreven uit de Brp (het primaire besluit). Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en het college heeft dat bezwaar op 11 februari 2025 ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Dat betekent dat het college de uitschrijving in stand heeft gelaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op een (hybride) zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiser was niet aanwezig. Zijn broer was wel digitaal bij de zitting aanwezig als toehoorder, omdat hij niet schriftelijk was gemachtigd om eiser te vertegenwoordigen.

Beoordeling door de rechtbank

Is de uitschrijving terecht?
3. Eiser vindt dat hij onterecht is uitgeschreven omdat het college er geen rekening mee heeft gehouden dat zijn verblijf in het buitenland onvrijwillig is. Eiser zegt weliswaar in Dubai te verblijven, maar het is voor hem niet mogelijk om terug te keren naar Nederland omdat hij dan direct wordt gedetineerd vanwege een lopende rechtszaak. Er is volgens eiser dus geen sprake van een vrijwillige emigratie.
3.1.
Het college stelt dat eiser in het buitenland verblijft en daar voorlopig ook zal verblijven. De uitschrijving is daarom terecht. Er is volgens het college geen ruimte voor een belangenafweging.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp) is dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat gebruikers van deze gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de Brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [1]
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser feitelijk in het buitenland verblijft. Dat staat niet ter discussie. De rechtbank oordeelt verder dat het niet relevant is voor de uitschrijving met welke intentie eiser in het buitenland verblijft en of het voor hem (on)mogelijk is om terug te keren naar Nederland. Voor een uitschrijving is slechts bepalend waar iemand feitelijk verblijft. Eiser verblijft in Dubai en zal naar eigen zeggen voorlopig niet terugkeren naar Nederland. Omdat het belangrijk is dat de gegevens uit de Brp betrouwbaar en duidelijk zijn, is eiser dus terecht uitgeschreven.
3.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schending van het evenredigheidsbeginsel?
4. Eiser beroept zich daarnaast op het evenredigheidsbeginsel. [2] Eiser stelt namelijk dat hij door de uitschrijving zijn woning dreigt te verliezen, geen zorgverzekering meer heeft, geen toegang meer heeft tot financiële voorzieningen zoals toeslagen en belastingvoordelen, zijn rechten als Nederlands staatsburger worden beperkt en het contact met zijn kinderen ernstig wordt belemmerd. Eiser stelt dat het college geen rekening heeft gehouden met deze onevenredige gevolgen. Daarbij vindt eiser dat het college maatwerk had moeten toepassen en een alternatief, zoals een briefadres, had moeten bieden.
4.1.
Het college stelt dat er op grond van de Wet Brp geen ruimte bestaat voor een belangenafweging. Op de zitting heeft het college aangegeven te zien dat de gevolgen voor eiser aanzienlijk zijn en dat het ook niet lichtvaardig omgaat met een uitschrijving uit de Brp. Maar de werkelijke situatie moet volgens het college wel overeenkomen met de feitelijke situatie. Als eiser Nederland verlaat, zonder te laten weten waar hij zit en zonder te laten weten of en wanneer hij terugkomt, zijn dit wel de gevolgen.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat er op basis van de Wet Brp geen ruimte bestaat voor het college om de belangen van en de gevolgen voor eiser af te wegen bij de vraag of hij moet worden uitgeschreven. Eiser verblijft feitelijk niet in Nederland en is dus terecht uitgeschreven uit de Brp. De wet schrijft dat dwingend voor en het college heeft daarin geen ruimte. Het college kon de nadelige gevolgen voor eiser daarom niet meewegen.
4.3.
De rechtbank benadrukt daarbij dat eiser de nadelige gevolgen, zoals het eventueel verliezen van zijn woning, toeslagen of belastingvoordelen in Nederland, kan voorkomen. Als eiser gebruik wenst te maken van deze Nederlandse voorzieningen, kan eiser terugkeren naar Nederland. Dat hij bij terugkeer naar eigen zeggen zal worden gedetineerd, komt uiteraard voor eiser zijn eigen rekening.
4.4.
Wat betreft het standpunt van eiser dat het college maatwerk had moeten leveren en in een alternatief had moeten voorzien, oordeelt de rechtbank dat het aan eiser zelf is om na te gaan welke alternatieven er voor hem zijn. Het college heeft daarover op zitting aangegeven dat het geen alternatieven ziet voor eiser om zijn rechten in Nederland te behouden zolang hij niet in Nederland verblijft. Het college hoefde die alternatieven, als die er al zijn, ook niet voor eiser te onderzoeken. Eiser kiest er namelijk zelf voor om uit Nederland te vertrekken en dan zijn dit de gevolgen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
5. Eiser voert ten slotte nog aan dat het contact met zijn kinderen wordt bemoeilijkt door de uitschrijving uit de Brp en dat dit een onrechtvaardige inbreuk is op zijn gezinsleven. Eiser beroept zich daarmee op artikel 8 van het EVRM.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat de uitschrijving geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank benadrukt dat eiser feitelijk in het buitenland verblijft en dat hij terecht is uitgeschreven. Eiser kiest er zelf voor om in het buitenland te verblijven en niet terug te keren naar Nederland. Van een inbreuk of inmenging in het gezinsleven van eiser door de uitschrijving op een adres in Nederland, is geen sprake.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser uitgeschreven blijft uit de Brp. Voor zover eiser de rechtbank heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, merkt de rechtbank op dat daarvoor geen aanleiding bestaat omdat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.J. Woutersen, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3241.
2.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.