In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 404.000,- per 1 januari 2022, waarop de eiser bezwaar had aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde op juiste wijze heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser had in beroep een lagere waarde van € 350.000,- bepleit, maar de rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2023, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, bleef daarmee in stand. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierecht, en dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.