Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
Inleiding
€ 1.790.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2022.
Overwegingen
(1 januari 2022) niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
1 januari 2023. Eiser bepleit een lagere waarde van € 1.399.000,-
.De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 1.790.000,-.
€ 1.790.000,-. Eiser bepleit in beroep een waarde van € 1.315.000,-. Het verschil tussen de vastgestelde waarde en de bepleite waarde is € 391.000,-. Het financiële voordeel dat eiser had kunnen bereiken als hij gelijk had gekregen bestaat uit de percentages uit dit verschil dat wordt gerekend voor de OZB (0,0790%) en de watersysteemheffing gebouwd (0,020920%). Dat zijn de enige heffingen op de aanslag die aan de hand van de WOZ-waarde worden berekend. Het totale financiële belang komt daarmee op € 390,69. Dit is minder dan de bagatelgrens van € 1.000,-.
3 april 2025. De redelijke termijn is dus met een kleine 4 maanden overschreden. Dit sluit aan bij overweging 3.4.3 waaruit volgt dat wanneer het financiële belang bij de procedure, minder dan € 1.000,- bedraagt, en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, de belastingrechter kan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal dit dan ook toepassen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schade af.
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.