ECLI:NL:RBMNE:2025:4734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
16/395222-24 en 16/151538-24 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met mes en vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 16/395222-24 en 16/151538-24. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling door het slachtoffer met een mes te steken, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag en zware mishandeling, omdat uit de bewijsmiddelen niet bleek dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer of dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De verwondingen van het slachtoffer werden niet als zwaar lichamelijk letsel beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 12 augustus 2025, waarbij de verdachte, de officier van justitie en de advocaat aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de andere beschuldigingen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/395222-24 en 16/151538-24 (t.t.z. gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] (Syrië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 12 augustus 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. Mahmoudi;
  • de advocaat van de verdachte: mr. A.E.M.C. Koudijs.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
16-151538-24
feit 1
Op 4 mei 2024 in Amersfoort [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het kruis en de onderbuik te schoppen;
feit 2
Op 4 mei 2024 in Amersfoort opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft beledigd door hen in het gezicht te spugen en op de jas van [slachtoffer 2] te spugen.
16-395222-24
Primair
Op 10 december 2024 in Amersfoort heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven door hem meerdere keren met een mes in de onderrug en het rechter bovenbeen te steken;
Subsidiair
Op 10 december 2024 in Amersfoort [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes te steken, waardoor twee wonden in de onderrug en één wond in het rechter bovenbeen zijn ontstaan;
Meer subsidiair
Op 10 december 2024 in Amersfoort heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] zwaar te mishandelen door hem meerdere keren met een mes te steken;
Meest subsidiair
Op 10 december 2024 in Amersfoort [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes te steken.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Vrijspraak voor alle feiten van parketnummer 16/151538-24

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling (feit 1), omdat er uit het dossier geen eenduidige verklaring volgt hoe dit precies is gegaan. Zij heeft aangevoerd dat de belediging (feit 2) wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling (feit 1), om dezelfde reden als de officier van justitie. Hij heeft ook verzocht om de verdachte vrij te spreken van de belediging (feit 2), omdat beide aangevers alleen hebben verklaard dat de verdachte op henzelf heeft gespuugd en zij niet hebben verklaard over spugen richting de ander.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten onder dit parketnummer. Waarom zij dit doet, licht zij hieronder toe.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van de mishandeling (feit 1), zodat de rechtbank dit niet verder zal motiveren.
De rechtbank oordeelt dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van de beledigingen (feit 2). Beide aangeefsters verklaren enkel dat zij zelf door verdachte zijn bespuugd maar zij verklaren niets over het spugen naar de ander. Er is geen bewijsmiddel dat hun verklaringen ondersteunt. Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.

4.Bewijs parketnummer 16/395222-24

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) heeft gepleegd. Zij heeft vrijspraak gevraagd voor het primair (poging doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) tenlastegelegde. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 4.3.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat het meest subsidiair ten laste gelegde feit (mishandeling) is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Op 10 december 2024 was ik in Amersfoort. Een persoon die ik ken als [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte)wilde geld van mij. We raakten in discussie over de hoeveelheid van het geld. [2] [verdachte] en ik stonden dicht bij elkaar. Ik zag dat [verdachte] een draaiende slagbeweging maakte met zijn rechterarm, toen voelde ik twee messteken onder in mijn rug. Daarna werd ik ook één keer achter in mijn bovenbeen gestoken. Ineens voelde ik bloed uit mijn lichaam komen. Opeens zag ik mijn vriend nadat ik gestoken was, ik denk dat hij mij gevolgd is. Mijn vriend heet [getuige 1] . [3]
Een medische verklaring van de spoedeisende hulp, van 10 december 2024, voor zover inhoudende:
Betreft: [slachtoffer 3]
Lichamelijk onderzoek:
Rug: laag op de rug twee wonden van 1-2 cm doorsnede. [4]
Bovenbeen recht (
de rechtbank begrijpt: rechts): enkele wond van 1-2 cm. [5]
Een proces-verbaal van de getuigenverklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
Op 10 december 2024 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt: de aangever)in Schothorst (
de rechtbank begrijpt: in Amersfoort).
Ik zag dat mijn vriend buiten in gevecht was met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Ik zag dat [verdachte] een mes pakte. Ik zag [verdachte] vervolgens met een mes in zijn hand staan. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterarm omhoog bracht en dat hij over mijn vriend zijn rug heen stak, maar het kan ook dat hij vanaf de zij in zijn rug heeft gestoken. Ik zag dat hij dit meerdere malen deed. Vervolgens zag ik dat hij in zijn rechter been gestoken werd. [6]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
De rechtbank stelt op grond van de aangifte, de letselverklaring en de getuigenverklaring vast dat het volgende is gebeurd. De verdachte en de aangever zijn op straat met elkaar in een discussie geraakt, vermoedelijk over de hoogte van een nog te betalen geldbedrag door de aangever aan de verdachte. De verdachte heeft uiteindelijk op enig moment een mes gepakt. Met dit mes heeft hij de aangever geraakt in zijn onderrug en in zijn rechter bovenbeen. De aangever heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe dit handelen van de verdachte zich juridisch verhoudt tot de ten laste gelegde feiten.
Vrijspraak van poging doodslag en (poging) zware mishandeling
Ten eerste moet de rechtbank boordelen of het handelen van de verdachte kan worden gezien als een poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) of poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
De rechtbank is, net als de advocaat en de officier van justitie, van oordeel dat het handelen van de verdachte niet kan worden gezien als een poging tot doodslag. Voorop wordt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft hem met een mes gestoken, maar uit de bewijsmiddelen kan ook niet worden afgeleid dat hierdoor sprake was van voorwaardelijk opzet, in die zin dat er een aanmerkelijke kans was op het overlijden van het slachtoffer. Hoewel er in het bovenlichaam vitale functies kunnen worden beschadigd, is het steken met een mes in de rug op zichzelf niet voldoende om zo’n aanmerkelijke kans vast te stellen. Daarvoor is (meer) informatie nodig over de wijze waarop is gestoken, waarbij met name van belang is met welke kracht en intensiteit er is gestoken. Uit het letsel van het slachtoffer en de medische verklaring daarover kan evenmin worden afgeleid dat is gestoken op een wijze waaruit de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer volgt.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat ook geen sprake is van zware mishandeling. De verwondingen van het slachtoffer zijn niet zo ernstig dat zij kunnen worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel. Er is weliswaar sprake geweest van enig lichamelijk letsel bij het slachtoffer, maar verder medisch ingrijpen (anders dan hechtingen) was niet noodzakelijk. Daar komt bij dat de geschatte duur van de genezing door een geneeskundige werd geschat op één week.
De rechtbank is, net als de advocaat, van oordeel dat het handelen van de verdachte ook niet gezien kan worden als een poging tot zware mishandeling. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte vol dan wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij heeft overwogen over de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Dit betekent dat de verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair) en poging tot zware mishandeling (meer subsidiair).
Veroordeling voor mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling (meest subsidiair). De rechtbank licht toe waarom.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever en de getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank als volgt. Zowel de aangever als de getuige verklaren consistent dat de verdachte meerdere keren heeft gestoken in de onderrug en één keer heeft gestoken in het been van de aangever. Dit wordt bevestigd door de letselrapportage, waaruit volgt dat een arts ook letsel heeft geconstateerd aan de onderrug en het been van de aangever. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat het verdachte is geweest die heeft gestoken door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Hij heeft de verdachte gesproken op de luchtplaats in de gevangenis. De getuige heeft verklaard dat de verdachte hem heeft verteld dat hij vastzit omdat hij iemand in zijn rug en in zijn been heeft gestoken. De aangever heeft ook daadwerkelijk letsel op deze specifieke plekken. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de aangever of aan te nemen dat het letsel op een andere manier is ontstaan, bijvoorbeeld doordat aangever dit letsel bij zichzelf heeft toegebracht of door een ander heeft laten toebrengen, zoals door de advocaat is aangevoerd.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 10 december 2024 te Amersfoort, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meerdere malen met een mes te steken.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid

5.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling
5.2
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en de verdachte zijn strafbaar.

6.Straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toepassing van het volwassenstrafrecht gevorderd. De reclassering heeft dit geadviseerd en zij ziet geen reden om van dit advies af te wijken.
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij vindt zij dat de bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering (onder ‘6.3 Oordeel van de rechtbank’ verder uitgewerkt).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarbij heeft de advocaat aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport volgt dat verdiepingsdiagnostiek is afgenomen bij de verdachte, waaruit is gebleken dat hij functioneert op verstandelijk beperkt niveau. Dit is volgens de advocaat een zeer grote indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft de advocaat aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het feit net negentien jaar was. Hij komt uit Syrië en moet nu zijn weg vinden in een andere cultuur. De verdachte kan gezien worden als een jeugdige, bij wie nog een grote leercurve mogelijk is. Volgens hem zijn deze omstandigheden onvoldoende uitgediept in het reclasseringsrapport. Tot slot heeft de advocaat aangevoerd dat de keuze voor het jeugdstrafrecht een groot effect kan hebben op zijn verblijfsvergunning.
De advocaat heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf het volgende aangevoerd. Hooguit de mishandeling kan worden bewezen. Verdachte is nooit eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. De advocaat heeft verzocht om de uitgangspunten (onder ‘6.3 Oordeel van de rechtbank’ verder toegelicht) toe te passen, waaruit volgt dat een taakstraf een passende sanctie is voor de mishandeling. Omdat de verdachte al in voorarrest heeft gezeten, heeft de advocaat verzocht om een gevangenisstraf op te leggen, in de plaats van een taakstraf. Deze straf moet zo laag mogelijk zijn, om de verblijfsvergunning van de verdachte niet in gevaar te brengen. De verdachte kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het volwassenstrafrecht moet worden toegepast. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, geen reden om van het reclasseringsadvies af te wijken waarbij acht is geslagen op de diverse indicatoren voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte op de zitting niet kinderlijk overkwam. De verdachte was weliswaar net negentien jaar ten tijde van het plegen van het feit, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee, zoals op de zitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
De ernst en de omstandigheden van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag en in het openbaar met een mes gestoken. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij met een mes de straat op is gegaan en dat ook heeft gebruikt om een ander te steken. Het handelen van de verdachte heeft verwondingen in de onderrug en op het bovenbeen veroorzaakt bij het slachtoffer. Hiermee heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien draagt het bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Een vriend van het slachtoffer is getuige geweest. Omdat de mishandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden, kunnen meer mensen hier getuige van zijn geweest. De rechtbank vindt dit kwalijk. De verdachte heeft gezegd geen mes te hebben gebruikt. Hij heeft daarmee geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 7 augustus 2025. In dit rapport wordt het risico op herhaling (recidive) ingeschat als hoog. Het risico op letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet risico’s op verschillende leefgebieden. Momenteel heeft hij geen huisvesting, geen inkomen en geen dagbesteding. De reclassering concludeert dat vermoedelijk sprake is van psychische problemen in de vorm van een trauma, ontstaan in het land van herkomst.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het door de verdachte gepleegde feit, kan volgens de rechtbank geen andere straf worden opgelegd dan een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten (LOVS). Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot met lichamelijk letsel tot gevolg (de zwaarste vorm van eenvoudige mishandeling) is een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur. De rechtbank is van oordeel dat deze straf in dit geval niet passend is en licht dat hierna toe.
Het gaat in deze zaak om het steken met een mes. De rechtbank ziet veel zaken die beginnen met iemand die een mes meeneemt en die eindigen in een vechtpartij waarbij vervolgens een mes wordt gebruikt. De aanwezigheid van een mes leidt dan tot veel ernstiger gevolgen dan als er geen mes voorhanden is. De rechtbank vindt het belangrijk om in de strafmaat tot uitdrukking te brengen dat het steken met een mes tegen deze achtergrond zeer kwalijk is en dat mensen messen thuis moeten laten. Daarbij is in mindere mate van belang welke gevolgen het steken heeft gehad. De ervaring leert immers dat de vraag of een steekpartij juridisch gezien uitmondt in een (poging tot) doodslag of een (poging tot) zware mishandeling dan wel ‘slechts’ tot een mishandeling, eerder afhankelijk is van de aard en de omvang van de bewijsmiddelen dan van een daadwerkelijke intentie van een verdachte. Mensen die met messen steken handelen veelal impulsief en zijn niet weloverwogen uit op het toebrengen van een bepaald letsel.
De rechtbank vindt in het licht van dit alles de oriëntatiepunten voor een ‘eenvoudige mishandeling’ niet passend bij de aard van dit misdrijf.
De rechtbank komt daarom tot de oplegging van een gevangenisstraf. De verdachte heeft in het openbaar gebruikgemaakt van een mes, waarmee hij iemand heeft gestoken en verwond. Het gebruik van een mes brengt ernstige risico’s met zich mee. Dit is ernstiger dan het gebruik van een slagwapen of een kopstoot. De ernst van dit feit moet blijken in de strafoplegging.
Gelet op dit alles, legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering, namelijk: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. De proeftijd duurt twee jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het belangrijk is dat de verdachte zo snel mogelijk onder toezicht van de reclassering komt te staan om hem te ondersteunen bij de problematiek op verschillende leefgebieden. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan de verdachte worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (16-151538-24, feit 1)

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en vordert schadevergoeding voor een bedrag van € 350,-. Deze schade heeft zij geleden ten gevolge van de mishandeling, waardoor zij twee dagen niet heeft kunnen werken. De rechtbank beschouwt deze schade als materiële schade, hoewel dit bedrag onder het voegingsformulier is opgenomen onder immateriële schade.
De officier van justitie en de advocaat hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat verdachte van de mishandeling moet worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de verdachte van het onder feit 1 van parketnummer 16-151538-24 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het opleggen van de straf.

9. De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak feit 1 en feit 2, parketnummer 16/151538-24
- verklaart niet bewezen dat de verdachte feit 1 en feit 2 onder parketnummer 16/151538-24 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring16/395222-24
- verklaart bewezen dat de verdachte het feit onder parketnummer 16/395222-24 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 4.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 5.1 is vermeld;
Strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
 zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering
Inforsa op het adres Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door Inforsa FAZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt mee aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1]
16-151538-24 (feit 1)
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. K. de Meulder en mr. J.E.S. Dolmans rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.
Mr. J.F. Haeck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16/151538-24
Feit 1
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te Amersfoort
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het kruis, althans de
onderbuik te schoppen/trappen
Feit 2
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te Amersfoort
opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
in haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd,
door hen in het gezicht, en die [slachtoffer 2] op de jas te spugen;
In de zaak met parketnummer 16/395222-24
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Amersfoort, atlhans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 3]
opzettelijk
van het leven te beroven,
een of meerdere malen met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, in de
onderrug en/of het rechterbovenbeen van die [slachtoffer 3] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Amersfoort, althans in Nederland,
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten twee wonden in de onderrug en/of een wond in
het rechter bovenbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] een of meerdere malen
met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Amersfoort, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een of meerdere malen met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp te
steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Amersfoort, althans in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door een of meerdere malen met een mes, althans een
scherp of puntig voorwerp te steken;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024391971, digitale pagina 1 tot en met 97. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.pagina 7.
3.pagina 8.
4.pagina 90.
5.pagina 91.
6.pagina 13.