ECLI:NL:RBMNE:2025:4752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 24/5609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verplaatsing van Domus Almere naar Almere Poort en het relativiteitsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2025 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de verplaatsing van Domus Almere naar Almere Poort. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep aangetekend tegen de verleende vergunning, omdat zij vrezen dat de komst van een beschermde woonvorm voor personen met meervoudige problematiek negatieve gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefomgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afstand tussen de woningen van eisers en het nieuwe perceel tussen de 600 meter en 1,6 kilometer ligt, waardoor eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat hun beroep op het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de eisers geen griffierecht terugkrijgen en ook geen proceskosten vergoed krijgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wabo en de Omgevingswet, in haar overwegingen betrokken en geconcludeerd dat de belangen van eisers niet worden beschermd door de norm van artikel 2.12 van de Wabo.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5609

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1.1] en [eiseres sub 1.2],
[eiseres sub 2]
[eiser sub 3.1] en [eiser sub 3.2]
uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.D. Kaak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. Haan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Trebbe Wonen B.V., gevestigd in Enschede, vergunninghouder
(gemachtigde: P. Kok).

Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over de verplaatsing van de zogeheten Domus Almere van het centrum van Almere naar het perceel op de hoek van de kruising van het Cascadepad en de busbaan aan de oostrand van het Europakwartier in Almere Poort (het perceel). Domus Almere is een 24-uurs beschermde woonvorm van het Leger des Heils voor personen die kampen met een meervoudige problematiek, waaronder verslaving. Op het perceel zullen 35 wooneenheden in een maatschappelijke voorziening worden gerealiseerd. De dag- en nachtopvang voor dak- en thuislozen wordt niet verplaatst en blijft in het centrum van Almere.
1.2.
Voor deze ontwikkeling heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning voor planologisch afwijken aangevraagd bij het college.
1.3.
Het college heeft het besluit op de aanvraag voorbereid met de uitgebreide procedure zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat het college een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd. Eisers hebben een zienswijze ingediend. De zienswijze gaf het college geen aanleiding om van medewerking aan de verplaatsing van Domus Almere naar het perceel af te zien of de omgevingsvergunning aan te passen. Nadat de gemeenteraad van de gemeente Almere een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven, heeft het college op 12 juli 2024 de omgevingsvergunning voor planologisch afwijken verleend (de omgevingsvergunning).
1.4.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 – tegelijkertijd maar niet gevoegd met twee andere beroepen tegen de omgevingsvergunning (UTR 24/5531 en UTR 24/5545) – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser sub 1.1] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] – projectmanager –, de gemachtigde van vergunninghouder en de vertegenwoordiger van het Leger de Heils, [B] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Ontvankelijkheid van het beroep
3. Eisers wonen aan de [straat] , [straat] en de [straat] . De afstand tussen de woningen van eisers en het perceel varieert van circa 600 meter tot circa 1,6 kilometer. De rechtbank stelt vast dat eisers vanuit hun woningen niet of nauwelijks zicht hebben op het bouwplan en ook geen andere ruimtelijke gevolgen van enige betekenis daarvan zullen ondervinden. Daarom kunnen eisers niet als belanghebbenden [2] bij de omgevingsvergunning worden aangemerkt. Maar omdat eisers een zienswijze hebben ingediend op de ontwerpomgevingsvergunning kunnen zij wel beroep instellen tegen de omgevingsvergunning. [3] Het beroep is ontvankelijk.
4. Omdat eisers niet-belanghebbend zijn bij de omgevingsvergunning bestaat de mogelijkheid dat hun beroepsgronden in veel gevallen vanwege het zogenaamde relativiteitsvereiste niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. Dit vereiste houdt in dat de rechtbank de omgevingsvergunning niet op de grond dat deze in strijd is met een rechtsregel vernietigt, als deze regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers. [4] Of deze situatie zich hier voordoet zal de rechtbank hieronder beoordelen.
Woon- en leefomgeving en relativiteit
5. Eisers vrezen dat het huisvesten op het perceel van personen met een meervoudige problematiek – waaronder verslaving en psychiatrie – in de omgeving van het perceel tot een onveilige leefomgeving zal leiden, die het welzijn van de omwonenden en vooral de kinderen geen goed zal doen. Ze verwachten een toename van criminaliteit, (drugs)afval en geluidsoverlast. Eisers vinden het opgestelde basisveiligheidsplan onvoldoende om hun veiligheid en de veiligheid van hun kinderen, familie en vrienden voldoende te kunnen waarborgen. Volgens eisers zijn hun belangen onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. Eisers verwijzen daarbij naar de overlast rondom de bestaande opvang van het Leger des Heils (Domus en de dag- en nachtopvang van dak- en thuislozen) in het centrum van Almere.
6. Met dit betoog doen eisers een beroep op de norm van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo. Daarin is bepaald dat de omgevingsvergunning alleen mag worden verleend als de activiteit waarvoor deze wordt verleend niet is strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] beschermt deze norm het belang van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.
7. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of de norm van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo strekt tot bescherming van de belangen van eisers.
8. Zoals gezegd wonen eisers op een afstand van tussen circa 600 meter tot circa 1,6 kilometer van het perceel. Gelet op deze afstanden valt de ontwikkeling van het perceel naar het oordeel van de rechtbank niet samen met de directe woon- en leefomgeving van eisers. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen de woningen van eisers en het perceel de nodige andere bebouwing, wegen en een spoorlijn zijn gelegen. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat zij en hun kinderen ook gebruik maken van diverse voorzieningen die vlakbij het perceel liggen waar Domus Almere komt, zoals een school, een park en een kerk. Dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het gebruik van deze voorzieningen onderscheidt eisers onvoldoende van anderen die daar ook gebruik van maken. Dit betekent dat de norm van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo niet strekt tot bescherming van het belang van eisers bij het voorkomen van een aantasting van de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.
9. De conclusie van het voorgaande is dat het betoog van eisers over de gevolgen van de komst van Domus Almere naar Almere Poort vanwege het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van de omgevingsvergunning. Daarom zal de rechtbank dit betoog niet inhoudelijk bespreken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. J.A. Spee en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Als bedoeld in artikel 1:2, eerst lid, van de Awb.
3.Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2021 naar aanleiding van het Varkens in Nood-arrest, ECLI:NL:RVS:2021:953.
4.Artikel 8:69a van de Awb.
5.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:249.