ECLI:NL:RBMNE:2025:4754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
11835647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met verstek en toewijzing van salaris en kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Gadellaa, een loonvordering heeft ingediend tegen gedaagde, die niet is verschenen. Eiser, die op 1 januari 2025 in dienst trad als kok, vorderde betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten, en de verstrekking van loonspecificaties en de eindafrekening. Eiser had een salarisachterstand van € 3.617,63 geconstateerd en na enige betalingen door gedaagde resteerde er nog een bedrag van € 423,36. De kantonrechter oordeelde dat de vordering toewijsbaar was, ondanks de geringe omvang van het resterende bedrag, gezien het risico dat gedaagde in financiële problemen verkeert. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging en rente toegewezen, evenals de verstrekking van loonspecificaties en de eindafrekening, onder straffe van een dwangsom. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het wettelijke tarief. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11835647 \ UV EXPL 25-202 WMB/61313
Vonnis in kort geding van 5 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Gadellaa,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 29 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de verstekverlening tegen de niet verschenen gedaagde.
1.2.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag een vonnis wordt gewezen.

2.De kern van het geschil

2.1.
[eiser] is op 1 januari 2025 in dienst getreden bij [gedaagde] voor de duur van zes maanden, in de functie van kok voor 11 uur per week. Zijn salaris bedraagt
€ 1.040,00 netto per maand. Van meet af verliep de salarisbetaling niet goed. Het dienstverband is op 30 juni 2025 geëindigd. Op 12 juni 2025 heeft [eiser] [gedaagde] laten weten dat er op dat moment een salarisachterstand bestond van € 3.617,63. In deze brief maakt [eiser] ook aanspraak op de wettelijke verhoging over het loon over de maanden februari, maart, april en mei 2025, zijnde een bedrag van € 1.291,94, de wettelijke rente ad € 25,70 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 486,76. Ook verzoekt [eiser] om salarisspecificaties en de eindafrekening. Na ontvangst van de brief heeft [gedaagde] een aantal betalingen verricht ten bedrage van € 3.194,27. [eiser] vordert in dit kort geding [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het resterende salaris, de wettelijke verhoging en rente, afgifte van de loonstrookjes en het opmaken van de eindafrekening. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
3.2.
Uit de aard van de vordering vloeit de spoedeisend voort, zij het dat het bedrag van de loonvordering nog maar gering is, omdat [gedaagde] het leeuwendeel heeft voldaan. Omdat [gedaagde] verder niet reageert en ook in dit kort geding niet is verschenen, is niet uit te sluiten dat het bedrijf in zwaar weer verkeert. Om deze reden ligt de behandeling van deze vordering, hoe gering ook, in kort geding toch voor de hand.
3.3.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. Het achterstallige salaris van € 423,36 is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf 18 juni 2025 (dit is eerste dag dat [gedaagde] in verzuim verkeert) tot de dag van voldoening.
3.4.
De gevorderde wettelijke verhoging (€ 1.291,94) wordt toegewezen, omdat geen beroep op matiging is gedaan. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen vanaf 20 augustus 2025.
3.5.
[gedaagde] wordt tevens veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificatie over de maanden januari tot en met juni 2025 alsmede tot het opmaken en uitbetalen van de eindafrekening, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00.
3.6.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dit komt neer op een bedrag van € 288,90.
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
768,00
Tot slot
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser] de betekende dagvaarding overhandigd. Na de zitting bleek dat hierin aantekeningen waren gemaakt en tevens een post-it was geplakt met een berekening. Dit is niet de bedoeling. De betekende dagvaarding dient in haar originele vorm te worden overhandigd.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het bruto equivalent van € 423,36 netto, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaal van € 635,04, met ingang van 18 juni 2025 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] te betalen de wettelijke verhoging van
€ 1.291,94, wegens het te laat uitbetalen van het salaris van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2025 tot de dag van voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] te betalen aan [eiser] een bedrag van € 288,90 voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2025 tot de voldoening;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot het verstrekken van bruto-netto specificatie van het salaris van [eiser] over de maanden januari tot en met juni 2025 binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot het opmaken en uitbetalen van de eindafrekening, bestaande uit de opgebouwde vakantietoeslag en de niet-genoten vakantiedagen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling zoals vermeld in 4.4. en 4.5. van dit vonnis voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 768,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.
698