ECLI:NL:RBMNE:2025:4769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
11647344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en bijkomende kosten in een civiele zaak tussen een Spaanse rechtspersoon en een Nederlandse gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een rechtspersoon naar Spaans recht, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Nederland woont. De partijen hebben in Spanje een overeenkomst gesloten waarin gedaagde is verplicht om € 23.000,00 te betalen aan eiseres. Eiseres vordert dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde erkent een deel van de schuld, namelijk € 15.000,00, maar betwist het resterende bedrag van € 8.000,00. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde ook dit bedrag moet betalen, omdat hij de overeenkomst heeft getekend en er geen sprake is van dwaling. De rechter stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is, gezien de woonplaats van gedaagde in Nederland. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres in zijn geheel toe, inclusief de rente en incassokosten, en veroordeelt gedaagde tot betaling van in totaal € 25.000,00, alsook de proceskosten en beslagkosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11647344 \ UC EXPL 25-3255
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
DE RECHTSPERSOON NAAR SPAANS RECHT [eiseres] SL,
gevestigd in [vestigingsplaats] , Spanje,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P.L. Nijmeijer,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 april 2025,
- de akte van 14 april 2025 van de zijde van [eiseres] met daarbij de overbetekening van de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord van 12 mei 2025 met daarbij een usb stick,
- de akte met aanvullende producties 6 en 7 van 7 juli 2025 van de zijde van [eiseres] .
1.2.
Op 1 augustus 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij was namens [eiseres] haar gemachtigde, mr. P.L. Nijmeijer, aanwezig. De heer [A] (hierna: [A] ), DGA van [eiseres] , heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn in verband met ziekte. [gedaagde] was wel aanwezig. De aanwezige partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in Spanje zaken met elkaar gedaan. Op een gegeven moment zijn de verhoudingen verstoord en hebben ze besloten daar mee te stoppen. Om de zaken af te wikkelen, hebben ze een overeenkomst opgesteld. Hierin staat dat [gedaagde] € 23.000,00 moet betalen aan [eiseres] . Beide partijen hebben de overeenkomst getekend. [eiseres] wil dat [gedaagde] het bedrag + contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten aan haar betaalt. [gedaagde] erkent dat hij € 15.000,00 aan [eiseres] moet betalen, maar zegt dat hij niet weet waar de andere € 8.000,00 vandaan komt. Die wil hij daarom niet betalen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] dit wel moet doen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond

3.1.
[gedaagde] en de eigenaar van [eiseres] , [A] , waren vrienden en hebben lang geleden in Nederland zaken gedaan. [gedaagde] is vervolgens naar Spanje vertrokken en is daar een bedrijf gestart in de verbouw van woningen en de makelaardij, [onderneming 1] . In 2020 vertrok [A] ook naar Spanje, waar [gedaagde] een huis, [naam 1] , voor hem had aangekocht. Hierna heeft [gedaagde] nog een huis gekocht voor [A] , [naam 2] . In 2022 hebben [gedaagde] en [A] een vennootschap naar Spaans recht opgericht. Deze vennootschap heette [onderneming 2] SL (hierna: [onderneming 2] ).
3.2.
Vanwege een verschil in karakters stokte de samenwerking en besloten partijen in 2023 om een punt achter de zakelijke samenwerking te zetten. Ook [onderneming 2] werd opgeheven. De afwikkeling van de zaken die partijen hebben gedaan, hebben zij op 16 juni 2023 samen vastgelegd in een overeenkomst. Hierin staat dat [eiseres] een voorschot van € 15.000,00 heeft gegeven aan [gedaagde] en [onderneming 1] voor de verbouwing van [naam 1] . Ook is vastgelegd in de overeenkomst dat [gedaagde] en [onderneming 1] een schuld hebben van € 8.000,00 bij [eiseres] , omdat [eiseres] [gedaagde(-s)] helft van de aandelen in [onderneming 2] , inclusief haar schulden, van [gedaagde] heeft overgenomen. Omdat [gedaagde] en [onderneming 1] dit bedrag niet in één keer konden betalen, is het totale bedrag van € 23.000,00 omgezet in een geldlening. [gedaagde] en [onderneming 1] zijn beide hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. In totaal eist [eiseres] in deze procedure betaling van de hoofdsom van € 23.000,00 van [gedaagde] , vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en de contractuele rente van 6 % per jaar die partijen zijn overeengekomen.

4.De beoordeling

De Nederlandse rechter is bevoegd en moet Nederlands recht toepassen
4.1.
Omdat [eiseres] in Spanje gevestigd is, heeft de zaak een internationaal aspect en moet er, ook als partijen hier niets over zeggen, gekeken worden naar de bevoegdheid van de rechter en het toepasselijk recht.
4.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van dit geschil kennis te nemen, omdat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland. De kantonrechter moet vervolgens Nederlands recht toepassen, omdat partijen deze keuze hebben gemaakt in de overeenkomst. [1]
[gedaagde] moet het eerste deel van de vordering, € 15.000,00, aan [eiseres] betalen
4.3.
[gedaagde] erkent dat hij nog € 15.000,00 aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] had deze € 15.000,00 volgens [eiseres] als voorschot gekregen voor de verbouwing van [naam 1] . Maar volgens [gedaagde] was het bedrag bedoeld en ook besteed aan de verbouwing van [naam 2] . Later bleek dat [naam 2] te dicht op de erfgrens stond en moest worden gesloopt. Het geld van [eiseres] dat [gedaagde] heeft uitgegeven aan de verbouwing van [naam 2] , is daarmee verloren gegaan. Wat de exacte grondslag is voor de door partijen vastgelegde verplichting dat [onderneming 1] en [gedaagde] (als hoofdelijk aansprakelijke voor die verplichting) aan [eiseres] € 15.000 moet betalen kan in het midden blijven. [gedaagde] erkent namelijk dat dit bedrag moet betalen. Dit deel van de vordering zal dus worden toegewezen.
[gedaagde] moet ook het tweede deel van de vordering, € 8.000,00, aan [eiseres] betalen
4.4.
[gedaagde] is het niet eens met het tweede deel van de vordering. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de overeenkomst van 16 juni 2023 getekend en is hij er daarom mee akkoord gegaan dat hij ook € 8.000,00 moet betalen aan [eiseres] . Maar, [gedaagde] zegt dat hij niet weet waarvoor hij dit bedrag aan [eiseres] moet betalen en dat hij dat ook niet wist toen hij de overeenkomst op 16 juni 2023 tekende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter op dit punt doorgevraagd. [gedaagde] zegt dat [A] en hij tijdens een gesprek op 16 juni 2023 de posten hebben doorgenomen, waarvan [A] wilde dat [gedaagde] deze zou betalen. [gedaagde] zegt hier toen niets van te hebben begrepen. Hij zegt dat hij dacht dat het totale bedrag dat in het overzicht was genoemd, € 8.000,00 + € 15.000,00, betrekking had op het geld dat [A] had verloren in de verbouwing van [naam 2] . [gedaagde] zegt vanuit die veronderstelling te hebben getekend, terwijl hij op dat moment zowel geestelijk als lichamelijk niet lekker in zijn vel zat vanwege de chemo behandelingen die hij net achter de rug had. Pas toen [gedaagde] berooid terug was gekomen in Nederland, is hij zich af gaan vragen waarom en wat hij getekend had. In de overeenkomst staat dat [gedaagde] € 8.000,00 moet betalen voor aandelen in [onderneming 2] die [eiseres] heeft overgenomen van [gedaagde] . [gedaagde] zegt niet te begrijpen waarom dit € 8.000,00 moest kosten, omdat er nog niets was gebeurd in de onderneming. [onderneming 2] was alleen nog maar opgericht.
4.5.
De kantonrechter begrijpt uit dit verweer dat [gedaagde] zich beroept op dwaling, maar dan wel oneigenlijke dwaling. [2] Met hem is besproken wat hij tekende en dat is hem ook uitgelegd, maar achteraf heeft hij spijt van wat hij heeft getekend omdat hij de basis voor het sluiten van de geldleningsovereenkomst zegt niet goed te hebben begrepen. Waar het dus om gaat is de beoordeling van de vraag of [gedaagde] kan worden gehouden aan de geldleningsovereenkomst die hij heeft getekend, ook als de basis daarvoor hem niet duidelijk was en hij de overeenkomst niet had gesloten als het hem wel duidelijk zou zijn geweest.
4.6.
[gedaagde] kan geen beroep doen op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil, wanneer [eiseres] er vanuit mocht gaan dat [gedaagde] wel de overeenkomst onder deze voorwaarden wilde sluiten en dat [gedaagde] wist wat hij tekende. [3] De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] hier vanuit mocht gaan. [gedaagde] was namelijk ondernemer en partijen hadden een zakelijke relatie. Vanuit zijn positie als ondernemer had [gedaagde] ervoor moeten zorgen dat hij zijn eigen financiën zodanig op orde had, dat hij wist hoe zijn bedrijf ervoor stond, wat zijn investering was in [onderneming 2] en hoe die zich verhield tot die van [A] en [eiseres] . Als hij dit niet wist, had hij dat moeten uitzoeken of navragen vóór hij de overeenkomst tekende. [eiseres] mocht er vanuit gaan dat [gedaagde] overzicht had in de financiële gegevens van zijn eigen bedrijf en wist wat de consequenties zouden zijn, als hij de overeenkomst zou tekenen.
4.7.
Daarnaast waren er voor [eiseres] ook geen aanknopingspunten waaruit zou moeten blijken dat [gedaagde] niet wist waar hij voor tekende. Uit het gesprekverslag van de bijeenkomst blijkt niet dat [gedaagde] vragen heeft gesteld aan [A] . Dit gespreksverslag heeft [gedaagde] wel ondertekend, waaruit volgt dat hij het eens moet zijn geweest met de inhoud ervan. Ook vindt [gedaagde] dat hij iets verschuldigd is aan [A] . Hij noemt het bedrag van € 15.000,00, maar hij legt niet uit hoe hij daaraan komt. [gedaagde] is ook nooit inhoudelijk op de zaak teruggekomen tót deze procedure. Hij heeft zelfs enkele betalingen gedaan als aflossing op de geldlening en heeft meerdere keren aangegeven een betalingsregeling te willen met [eiseres] . Al met al zijn dit geen omstandigheden waaruit [eiseres] had moeten begrijpen dat [gedaagde] het niet eens was met de vordering of dat hij niet wist waar het over ging.
4.8.
[eiseres] mocht er dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] op deze manier wilde sluiten. Het beroep van [gedaagde] op oneigenlijke dwaling treft daarom geen doel. Dat betekent dat [gedaagde] zijn afspraken uit de overeenkomst moet nakomen en in totaal € 23.000,00 moet betalen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij al € 1.928,84 aan [eiseres] betaald heeft en heeft dit onderbouwd met bankafschriften. [eiseres] zegt dat dit € 1.718,84 is geweest, maar heeft de betalingsbewijzen niet betwist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] € 1.928,84 aan [eiseres] heeft betaald en nog € 21.071,16 aan [eiseres] moet betalen.
[gedaagde] moet de contractuele rente betalen
4.9.
In de overeenkomst hebben partijen in artikel 4 afgesproken dat [gedaagde] jaarlijks 6% rente aan [eiseres] zou betalen. [eiseres] heeft dit tot en met 31 januari 2025 berekend op € 1.276,87 voor 2023 en € 1.475,33 voor 2024 en januari 2025, in totaal € 2.752,20. Omdat [gedaagde] te laat is met betalen, moet hij dit ook betalen, zij het dat een correctie op zijn plaats is voor het al betaalde bedrag dat € 210,00 hoger ligt dan waar [eiseres] in haar berekening mee heeft gerekend.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.10.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.015,00. Dat zijn kosten die [eiseres] heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom moet [gedaagde] daarvoor een vergoeding betalen. Voor die vergoeding gelden vaste tarieven, die afhangen van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag dat [eiseres] heeft gevorderd is hoger dan het tarief in het Besluit. [gedaagde] moet overeenkomstig het Besluit een bedrag van € 1.013,23
aan [eiseres] betalen voor de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
4.11.
In totaal betekent dit dat [gedaagde] iets minder dan € 25.000,00 aan [eiseres] moet betalen voor de hoofdsom, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. Over deze bedragen is volgens [eiseres] weer rente verschuldigd vanaf 1 februari 2025. [eiseres] heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,00. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres] in totaal niet meer van [gedaagde] wenst te ontvangen dan een bedrag van € 25.000,00 en voor het meerdere (dus ook alle wettelijke en buitenwettelijke renteaanspraken) wenst af te zien van haar rechten. Om die reden zal de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 25.000,00 toewijzen. Dit bedrag kan naast de toe te wijzen kosten van beslag en proceskosten dan als duidelijke basis dienen voor een te treffen betalingsregeling waar [gedaagde] om heeft verzocht. Zo blijft het terug te betalen bedrag inzichtelijk en overzichtelijk.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
4.12.
[eiseres] heeft met verlof van de rechtbank Midden-Nederland, afgegeven op 19 maart 2025, op 21 maart 2025 loonbeslag gelegd bij de werkgever van [gedaagde] , [onderneming 3] B.V. [eiseres] vordert betaling van de kosten die verband houden met het leggen van dit conservatoire beslag, waaronder begrepen de kosten voor overbetekening van het loonbeslag en de kosten voor betekening van de dagvaarding aan [onderneming 3] B.V. In de wet is bepaald dat de kosten van het beslag van de beslagene teruggevorderd kunnen worden, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [4] Gelet op wat hiervoor is overwogen en geoordeeld en de omvang van de toe te wijzen bedragen, vindt de kantonrechter het beslag niet onnodig of onrechtmatig.
4.13.
[eiseres] heeft de kosten van beslag onderbouwd met stukken van de deurwaarder. [eiseres] heeft in totaal € 350,95 aan de deurwaarder betaald voor het leggen van het beslag (€ 178,78 + € 86,49 + € 85,68). Ook heeft [eiseres] € 714,00 griffierecht betaald voor het beslag. Deze kosten zijn niet door [gedaagde] weersproken en worden daarom toegewezen.
4.14.
[gedaagde] moet ook een vergoeding betalen voor het salaris van de gemachtigde van [eiseres] . Bij het bepalen van de hoogte van dit salaris wordt uitgegaan van het liquidatietarief kanton. Uitgaande van de toegewezen hoofdsom bedraagt dat tarief € 543,00 per punt. Voor het indienen van het verzoekschrift tot het leggen van beslag wordt één punt, dus € 543,00, toegewezen. Aan beslagkosten zal in totaal een bedrag van € 1.607,95 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
747,00 [5]
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.087,40
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.16.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiseres] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.607,95,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.087,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025
62938

Voetnoten

1.Zie artikel 16 van de overeenkomst van 16 juni 2023, productie 1 bij de dagvaarding.
2.Zie artikel 3:33 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Oneigenlijke dwaling komt voor wanneer iemand een overeenkomst tekent, maar de inhoud van de overeenkomst niet geheel begrijpt. De wil komt dan niet overeen met de verklaring, waardoor de overeenkomst tot stand is gekomen onder een oneigenlijke dwaling.
3.Zie artikel 3:35 BW.
4.Zie artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Op grond van artikel 11 Wet griffierechten burgerlijke zaken is het griffierecht dat verschuldigd was bij het indienen van het beslagrekest in mindering gebracht op het griffierecht in de hoofdzaak.