ECLI:NL:RBMNE:2025:4771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
11827219 UV EXPL 25-194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding vanwege ernstige overlast door huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Woonin en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V., die optreedt als bewindvoerder van de heer [onderbewindgestelde 1] en mevrouw [onderbewindgestelde 2]. Woonin heeft de vordering ingesteld om de huurders te ontruimen vanwege ernstige overlast die zij veroorzaken in de door hen gehuurde woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Woonin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de ontruiming, gezien de aanhoudende klachten van omwonenden over overlast, waaronder geluidsoverlast, intimidatie en vervuiling van gemeenschappelijke ruimtes. De kantonrechter heeft daarbij benadrukt dat een ontruiming in kort geding een ingrijpende maatregel is die alleen kan worden toegewezen als er voldoende bewijs is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden.

De rechter heeft de belangen van de huurders, die kampen met psychische en gezondheidsproblemen, afgewogen tegen de belangen van Woonin en de omwonenden. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de huurders, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overlastsituatie onhoudbaar is en dat de belangen van de verhuurder en de omwonenden zwaarder wegen. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de huurders om de woning te verlaten. Tevens zijn de proceskosten aan de gedaagde opgelegd, die deze binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11827219 \ UV EXPL 25-194 RvdH/1037
Vonnis in kort geding van 4 september 2025
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING WOONIN,
gevestigd in Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonin,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van de heer [onderbewindgestelde 1] en mevrouw [onderbewindgestelde 2] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] en [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14,
- de akte met productie 15 van Woonin,
- de mondelinge behandeling van 21 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De kern van de zaak

2.1.
Woonin verhuurt sinds 18 maart 2024 aan [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] de woning aan de [adres] in [plaats] . Het betreft een tijdelijke huurovereenkomst die onlosmakelijk is verbonden met een woonbegeleidingsovereenkomst in het kader van het laatste kans beleid. Woonin ontvangt overlastmeldingen van de omwonenden. Er is geprobeerd om tot een oplossing te komen voor de situatie, maar dat is niet gelukt. De overlast is zo ernstig dat de kantonrechter oordeelt dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hun woning moeten verlaten.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader
3.1.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste rechtspraak - grote terughoudendheid worden betracht. In een kortgedingprocedure is namelijk geen plaats voor een diepgaand onderzoek naar bestreden feiten, terwijl de gevolgen van ontruiming vergaand en veelal onomkeerbaar zijn.
3.2.
Vanwege de ernst van de gevolgen voor de huurder kan daarom een ontruiming alleen in een kort geding worden uitgesproken, als het voldoende aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure wordt ontbonden en de huurder in die procedure ook tot ontruiming wordt veroordeeld. Ook moet er sprake zijn van zulke ernstige tekortkomingen dat de beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht: de verhuurder moet een spoedeisend belang hebben.
Woonin heeft een spoedeisend belang
3.3.
Woonin heeft aangetoond dat de buren en omwonenden van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] al gedurende een langere periode klagen over de overlast die zij veroorzaken. Woonin heeft ook aangevoerd dat zij moet zorgdragen voor een veilige en prettige woonomgeving voor al haar huurders. De kantonrechter is daarom van oordeel dat Woonin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het instellen van haar vordering. Dat de huurovereenkomst van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] nog maar tot 18 maart 2026 duurt, maakt dat niet anders. Vanwege de aard van de overlast is deze termijn te lang om te overbruggen.
De inhoud van de overlastmeldingen
3.4.
In deze zaak gaat het vervolgens om de vraag of voldoende aannemelijk is dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] zodanige overlast veroorzaken dat dit de ontbinding in een eventuele bodemprocedure en de ontruiming van de woning rechtvaardigt. De kantonrechter overweegt hierbij dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] op grond van de wet (artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek) en de huurovereenkomst zich als een goed huurder moeten gedragen. Dat betekent niet alleen dat zij goed moeten zorgen voor de woning en de daarbij behorende algemene ruimten, maar ook dat zij zich zo gedragen dat zij geen overlast veroorzaken voor de mensen die in de buurt van hun woning wonen of verblijven. Als hieraan niet wordt voldaan, is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Dat is wanprestatie en wanprestatie kan, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, een grond opleveren voor ontbinding van de huurovereenkomst.
3.5.
Het overlastdossier dat Woonin bestaat uit diverse meldingen van directe omwonenden van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] en een portiekonderzoek (inclusief navraag bij de politie) dat is uitgevoerd door een woonconsulent van Woonin. De woning van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] is bij de politie bekend omdat er junks in- en uitlopen. De omwonenden melden dat zij zich door het gedrag van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] en hun bezoekers onveilig voelen. De overlastmeldingen komen – samengevat – neer op het volgende:
  • [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] laten hun honden poepen en plassen in het portiek en ruimen de ontlasting niet op.
  • [onderbewindgestelde 1] klust aan fietsen en fatbikes in de algemene ruimten van het gebouw. Hierdoor raakt het portiek bevuild, bijvoorbeeld omdat [onderbewindgestelde 1] fietsen en/of fatbikes overspuit.
  • [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] worden bezocht door ‘ongure types’ die soms blijven hangen (of slapen) in het portiek.
  • Er wordt gerookt, geblowd en alcohol gebruikt in het portiek.
  • [onderbewindgestelde 1] intimideert omwonenden.
  • [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] veroorzaken geluidsoverlast, ook ‘s nachts. Omwonenden klagen over geschreeuw (binnen- en buitenshuis), gebonk, gestamp, blaffende honden, getimmer en braakgeluiden.
3.6.
Hoewel [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] de inhoud van de meldingen betwisten, gaat de kantonrechter daar wel van uit. Er is namelijk een groot aantal meldingen ingediend en die zijn vaak anoniem, maar verschillend van toon (afkomstig van verschillende personen) en wijzen allemaal naar de woning van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] . Ook is de inhoud van deze meldingen in lijn met de overlast die [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] eerder in een andere woonomgeving hebben veroorzaakt. De kantonrechter gaat op dat laatste hierna verder in.
De belangen van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] en die van Woonin (en de omwonenden)
3.7.
[onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben aangevoerd dat zij kampen met psychische klachten en andere gezondheidsklachten. [onderbewindgestelde 1] is in het verleden langdurig opgenomen vanwege zijn psychische klachten. [onderbewindgestelde 1] is nu aangemeld voor een behandeling bij [instelling 1] . [onderbewindgestelde 1] is volledig afgekeurd. Hij heeft veel pijn en COPD. [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben vooral elkaar als sociaal vangnet. Het is voor hen vrijwel onmogelijk om op korte termijn andere passende woonruimte te vinden, vanwege de huidige woningmarkt en hun inkomen rondom het sociaal minimum. [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] kunnen niet terecht bij vrienden of familie en zijn daardoor bij een ontruiming aangewezen op de nachtopvang. In dat geval moeten zij afstand doen van hun huisdieren en dat valt met name [onderbewindgestelde 2] psychisch heel zwaar, omdat haar huisdieren haar even dierbaar zijn als kinderen voor hun ouders.
3.8.
De kantonrechter begrijpt dat juist deze omstandigheden het belang van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] bij een stabiele woonomgeving versterken. [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] tonen echter onvoldoende inzicht in hun aandeel in de ontstane overlastsituatie. Zij passen hun gedrag niet aan; Woonin heeft ook kort voor de mondelinge behandeling nog overlastmeldingen ontvangen.
3.9.
Daarnaast weegt zwaar mee dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] deze woning huren in het kader van een laatste kans. [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben hun vorige woning moeten ontruimen omdat zij daar (soortgelijke) overlast veroorzaakten. De instantie die de aan de huurovereenkomst verbonden woonbegeleiding verzorgt, het [instelling 2] , heeft op 5 december 2024 per brief laten weten dat zij de begeleiding negatief afsluit omdat het buurtteam geen contact kan krijgen met [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] en omdat [onderbewindgestelde 1] zich onttrekt aan de overbruggingszorg van [instelling 3] . Ook de overlastmeldingen vormden voor het [instelling 2] een reden om de begeleiding te stoppen. De intentie van het [instelling 2] (en Woonin) was om [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] te begeleiden naar een andere, passende woonvorm. Dat is nog niet gelukt. [onderbewindgestelde 1] heeft inmiddels wel een WLZ-indicatie gekregen voor beschermd wonen.
3.10.
Onder deze omstandigheden verwacht de kantonrechter niet dat [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] alsnog de overlast zullen wegnemen. De kantonrechter concludeert dat de belangen van Woonin (waaronder de belangen van de omwonenden) zwaarder wegen dan die van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] .
Conclusie: [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] moeten de woning verlaten
3.11.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst wordt ontbonden vanwege de ernstige en structurele overlast die [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] (hebben) veroorzaakt. Het woongenot en het veiligheidsgevoel van de buren en omwonenden wordt zodanig aangetast, dat nu al een voorziening moet worden uitgesproken. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming daarom toe, waarbij een termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis gegeven wordt voor de ontruiming. [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben gevraagd om een langere ontruimingstermijn, maar er zijn geen bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Woonin heeft tijdens de mondelinge behandeling wel toegezegd dat zij bereid is om mee te denken over een eventuele overbruggingsperiode.
3.12.
Voor zover Woonin met haar vordering (‘te (doen) ontruimen’) heeft bedoeld dat zij een machtiging vordert om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie, overweegt de kantonrechter dat die vordering zal worden afgewezen, omdat deze ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonin worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
114,47
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.165,47
3.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.15.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door Woonin is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] , in haar hoedanigheid van financieel beschermingsbewindvoerder over de heer [onderbewindgestelde 1] en mevrouw [onderbewindgestelde 2] , om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Woonin zijn, de sleutels af te geven aan Woonin en de woning geheel ter vrije beschikking van Woonin te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van financieel beschermingsbewindvoerder over de heer [onderbewindgestelde 1] en mevrouw [onderbewindgestelde 2] , in de proceskosten van € 1.165,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van financieel beschermingsbewindvoerder over de heer [onderbewindgestelde 1] en mevrouw [onderbewindgestelde 2] , tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.