ECLI:NL:RBMNE:2025:4776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
C/16/596787 / FT RK 25/697
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord met 0-aanbod in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord door een verzoeker, geboren in 1959, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 125.844,95. De verzoeker had een 0-aanbod gedaan aan zijn schuldeisers, wat inhield dat zij niets van hun vorderingen voldaan zouden krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de gemeente maandelijks € 65 op de uitkering van de verzoeker inhoudt, er ruimte is voor de verzoeker om te sparen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het 0-aanbod niet het maximaal haalbare is en dat de schuldeisers in redelijkheid hun instemming met het aanbod hebben kunnen weigeren. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de WSNP een alternatief biedt voor de verzoeker. De verzoeker heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de WSNP te handhaven, waarover in een separaat vonnis zal worden beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Toezicht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/596787 / FT RK 25/697
uitspraakdatum: 1 september 2025
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: [verzoeker]
tegen
Hoist Finance AB,
gevestigd te Amsterdam
en
ING Bank,
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
en
[verweerster 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2]
hierna: respectievelijk aangeduid als Hoist, ING en [verweerster 3] , dan wel gezamenlijk aangeduid als verweerders.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 17 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.);
  • de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 25 augustus 2025 waarbij [verzoeker] , zijn beschermingsbewindvoerder, mevrouw [A] ( [bewindvoerderskantoor] ) en de schuldhulpverlener, mevrouw [B] (Verder Schuldhulpverlening) zijn verschenen. Verweerders zijn hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[verzoeker] is alleenstaand, hij ontvangt een uitkering in het kader van de IOAW aangevuld met een uitkering in het kader van de Participatiewet. De totale schuldenlast bedraagt € 125.844,95. Er zijn tien schuldeisers. De schulden zijn allen voor 2021 ontstaan, mede als gevolg van een scheiding en de verkoop van een woning. [verzoeker] is eerder toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna WSNP) maar heeft deze in 2020 zonder schone lei verlaten.
2.2.
Op 16 december 2024 heeft [verzoeker] een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. De regeling betreft een zogenaamd 0-aanbod, dit houdt in de schuldeisers niets van hun vordering voldaan krijgen. Onderdeel van de aangeboden regeling is dat schuldeisers direct finale kwijting verlenen voor de schulden.
2.3.
Hoist heeft een vordering van € 73.345,95. Dit is 58,28% van de totale schuldenlast van [verzoeker] . De vordering is in 2004 ontstaan. Hoist is akkoord met een 0-aanbod, maar wil na 18 maanden en dus niet direct finale kwijting verlenen. Daarbij verbindt Hoist aan haar akkoord een aantal aanvullende voorwaarden. Op basis van deze informatie heeft de schuldhulpverlening geconcludeerd dat Hoist niet akkoord is gegaan met het gedane aanbod.
2.4.
De vordering van ING is € 7.948,21 (6,31% van de totale schuldenlast). De vordering is in 2007 ontstaan. ING heeft niet gereageerd op het gedane aanbod. De vordering van [verweerster 3] is € 498,91 (0,38% van de totale schuldenlast van [verzoeker] ). Deze vordering is tussen diverse incassobedrijven geschoven en zou bij de schuldeiser zelf niet meer te vinden zijn. Gezien deze onduidelijkheid is de vordering wel opgenomen op de schuldenlijst en [verweerster 3] als weigerende schuldeiser bestempeld.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
[verzoeker] heeft in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht verweerders te bevelen in te stemmen met de onder 2.2. bedoelde regeling.

4.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek kan slechts worden toegewezen als verweerders in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat verweerders hebben bij de uitoefening van hun bevoegdheid tot weigering en de belangen van de [verzoeker] of de andere schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.2.
Uit het verzoekschrift volgt dat op [verzoeker] uitkering maandelijks door de gemeente [gemeente] bedrag van € 65 is ingehouden. Hieruit volgt dat [verzoeker] dus ruimte had in zijn budget om te sparen voor schuldeisers. Hoewel de gemeente dus maandelijks een bedrag inhoudt op de uitkering van [verzoeker] , heeft de schuldhulpverlener, die haar werk heeft verricht in opdracht van diezelfde gemeente, de (andere) schuldeisers een 0 aanbod gedaan. Onder dergelijke omstandigheden is het redelijk dat de schuldeisers het aanbod weigeren.
4.3.
Daar komt bij dat uit bovenstaande volgt dat ondanks de berekeningen van het vrij te laten bedrag er wel degelijk ruimte is voor [verzoeker] om te sparen, een 0-aanbod is dan niet op zijn plaats. Bovendien is in het aanbod geen aandacht besteed aan de financiële gevolgen van het feit dat [verzoeker] binnenkort de AOW leeftijd bereikt. Een prognoseaanbod, waar Hoist in haar reactie vanuit is gegaan, of een wettelijke schuldsanering geven dan meer kans op een betaling aan de schuldeisers. Een 0-aanbod is dan niet het maximaal haalbare.
4.4.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen. Verweerders hebben naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid hun instemming met het gedane voorstel kunnen weigeren. De instemmende schuldeisers hebben geen nadeel van de afwijzing van dit verzoek. Aan hen werd immers niets aangeboden. De WSNP is een voor [verzoeker] een alternatief, waarmee aan zijn belangen tegemoet wordt gekomen.
4.5.
Ter zitting is door [verzoeker] verklaart dat hij het verzoek tot toelating tot de WSNP handhaaft. Het verzoek daartoe is na behandeling van het verzoek dwangakkoord ter zitting behandeld. Bij separaat vonnis zal hierover worden beslist.

5. De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2025. [1]