ECLI:NL:RBMNE:2025:4778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
10.186524.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot beroving in vereniging en medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen door een minderjarige

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die op 6 juni 2024 in Rotterdam samen met anderen heeft geprobeerd een horloge van een slachtoffer te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich planmatig hebben voorbereid op de beroving, inclusief het gebruik van een vuurwapen. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van een begin van uitvoering en dat de verdachte onder druk stond, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot beroving en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 95 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf in de vorm van een leerstraf van 20 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 10.186524.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2009] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H.J. Verheijden en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. J.W.M. Kromme, advocaat te Ridderkerk, en de heer J. Alajai van SAVE Jeugdbescherming, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
1. primair
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, heeft geprobeerd om door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een horloge
en/of
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, heeft geprobeerd om, door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] een horloge van hem te stelen;
1. subsidiair
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, een afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging heeft voorbereid door opzettelijk daarvoor voorwerpen te verwerven, vervaardigen of voorhanden te hebben;
2.
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, een pistool voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard, omdat er geen sprake is van een begin van uitvoering. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde voorbereiding en het onder 2 ten laste gelegde wapenbezit kunnen wel worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2 [1]
Door aangever [slachtoffer] is verklaard dat hij een filmpje kreeg van de huismeester van het pand aan de [adres 2] in [plaats] dat hij huurt voor tijdelijke verkoop. Op het filmpje zag hij twee jongens vaag langs zijn pand lopen. Hij zag dat zij tien meter terugliepen en met iets bezig waren. Hij zag op de camerabeelden dat zij een bivakmuts ophadden en handschoenen aan hadden. De jongen die kleiner was, had iets in zijn handen dat leek op een wapen. De jongens liepen langs zijn winkel, keken naar binnen en liepen door. Aangever liep van zijn originele winkel aan de [straat] naar het huurpand. Toen hij bij de ingang van het huurpand stond, zag hij de twee jongens langs hem lopen. [2]
Op de camerabeelden van 6 juni 2024 van het industriegebouw zag verbalisant om 12.11.57 uur twee jongens langs de winkel [slachtoffer] lopen die hij herkende als [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Verbalisant zag [verdachte] en [medeverdachte] kort in het 1e Goudsewagenhof rondlopen, bij een kantoor waarvan de deuren openstaan naar binnen kijken en terug lopen naar de toegang van het hof. Vervolgens zag hij dat de jongens bij de toegang van het hof handschoenen aandoen, iets over hun hoofden doen en daaroverheen hun capuchons op doen. Zij lopen het 1e Goudsewagenhof weer in en lopen naar hetzelfde kantoor waar zij eerder al naar binnen keken. Zij staan kort stil voor de openstaande deuren en kijken weer naar binnen. Verbalisant ziet dat [verdachte] iets in zijn handen heeft en dat de jongens vervolgens weer teruglopen naar de ingang van het hof. Verbalisant ziet dat [medeverdachte] de capuchon van zijn hoofd doet en dat wat hij eerder over zijn hoofd had gedaan er weer afhaalde. [verdachte] doet dat ook, maar laat zijn capuchon op. Verbalisant ziet dat [medeverdachte] en [verdachte] het 1e Goudsewagenhof uitlopen en de Goudsewagenstraat inlopen in de richting van de [straat] . [3]
De iPhone van [medeverdachte] is onderzocht. Daarin is een Snapchatgesprek aangetroffen van 6 juni 2024 om 00.51 uur waarbij vijf deelnemers waren aangesloten, namelijk:
1) [deelnemer 1] (hierna te noemen: deelnemer 1);
2) [Snapchataccount medeverdachte] (dit is [medeverdachte] );
3) [deelnemer 3] ;
4) [Snapchataccount verdachte] (dit is [verdachte] );
5) [deelnemer 5] .
In het gesprek voegt [medeverdachte] [verdachte] toe aan het gesprek. [verdachte] vraagt wat het risico is. Vervolgens vraagt [deelnemer 3] wie er allemaal ‘fit’ zijn. Fit is een synoniem in straattaal voor ergens klaar voor zijn of in de gelegenheid zijn. [verdachte] reageert met [medeverdachte] en [deelnemer 5] dat ze fit zijn. Vervolgens vraagt [verdachte] wat de job is. Deelnemer 1 antwoordt: ‘tijd klemmen’, wat in straattaal een synoniem is voor een horloge roven. [verdachte] vraagt van wie. Deelnemer 1
vraagt vervolgens nogmaals wie er ‘fit’ is en zegt dat ze opgehaald worden. [verdachte] vraagt
waar het is. Deelnemer 1 zegt dan ‘Rotje maar je gaat met whip’, dat is straattaal voor
‘Rotterdam maar je gaat met de auto’. Ook zegt deelnemer 1 dat er maar maximaal twee man mee mogen. [verdachte] neemt daarop initiatief en zegt dat hij en [medeverdachte] dan gaan.
[verdachte] vraagt: ‘Krijge we een p ofz’. Dit is straattaal voor ‘krijgen we een pistool ofzo’. [verdachte] vraagt ook of ze worden opgehaald. Deelnemer 1 zegt dat ze een P krijgen en dat ze opgehaald worden. Deelnemer 1 vraagt of ze in de ochtend om 10 uur ‘tdv midden’ zijn. Dit bleek na onderzoek Tussen De Vaart Midden te zijn. [verdachte] vraagt vervolgens: ‘Maar is die man actief die we gaan race, maar is het gewoon een cherry’, ‘hij is geen gekke kil ofz dat ie met pop straat loopt’, ‘gw een sukkel ofz toxh’. [medeverdachte] vraagt vervolgens: ‘Maar krijgen we daarna onze buit of niet gelijk’. Deelnemer 1 zegt: ‘Als jullie de klok hebben gaat die andere boy de koper meeten en dan meeten wij weer en verdelen we buit’. Het gesprek gaat verder in de ochtend van 6 juni waarbij deelnemer 1 vraagt of ze al wakker zijn en [verdachte] en [medeverdachte] aangeven dat ze op de locatie zijn om opgepikt te worden. [4]
Het bij [medeverdachte] aangetroffen pistool betreft een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het is een omgebouwd gaspistool (9 mm PAK) naar een
kogel verschietend pistool, merk Retay, model P114, in het kaliber 7.65 mm. [5]
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aan de chatgroep is toegevoegd waarin werd gezegd dat ze iemand van zijn horloge gingen beroven. Er was één man die de leiding had. Hij liet foto’s zien van de man die ze moesten beroven en gaf hen het adres. Toen ze in de auto zaten, kwam iemand op een scooter het wapen brengen. Het raam aan zijn kant werd omlaag gedaan en het wapen werd aan hem gegeven. Hij gaf het wapen door aan [medeverdachte] . In Rotterdam hebben hij en [medeverdachte] eerst gekeken bij de winkel. De man die hen vertelde wat zij moesten doen, wilde dat zij eerst zouden dreigen met het pistool, en als dat niet zou lukken moest [medeverdachte] de man met het pistool op zijn hoofd slaan. [6]
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Begin van uitvoering
Voor een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf is nodig dat het voornemen van de dader(s) zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is geweest. De gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aangever van zijn horloge te beroven. [verdachte] en [medeverdachte] zijn voor de beroving afgereisd naar Rotterdam, waarna zij daar in het hofje op zoek zijn gegaan naar aangever. Zij zijn twee keer vanaf de ingang van het hofje naar de openstaande deur van de winkel van aangever gelopen en hebben daar naar binnen gekeken. Bij de tweede keer hadden zij handschoenen aangetrokken en hun gezicht bedekt met kleding. Verder hadden zij continue het wapen bij zich. Uiteindelijk hebben [verdachte] en [medeverdachte] het hofje weer verlaten, omdat zij aangever niet konden vinden. Deze gedragingen waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm – in tijd en plaats – in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot het plegen van een gewapende beroving.
Poging tot afpersing en/of poging tot diefstal met geweld
Aan [verdachte] is de poging om aangever van zijn horloge te beroven ten laste gelegd in een cumulatieve/alternatieve variant, namelijk – kort gezegd – een poging tot afpersing in vereniging en/of een poging tot diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank ziet zich hierbij voor de vraag gesteld waar het opzet bij de beroving op was gericht.
Zoals volgt uit de bewijsmiddelen, was het de bedoeling om aangever daadwerkelijk van zijn horloge te beroven. De rechtbank overweegt hierbij dat – wat betreft de bewezenverklaring en de juridische kwalificatie daarvan – een poging tot afpersing in vereniging en/of een poging tot diefstal met geweld in vereniging zodanig aan elkaar verwant zijn, dat in het midden kan blijven op welke van de beide delicten het opzet van [verdachte] was gericht.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde poging tot afpersing in vereniging en/of de poging tot diefstal met geweld in vereniging.
Bewijsoverweging voor feit 2
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
1
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een horloge, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen afpersing,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een horloge, dat aan [slachtoffer] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen diefstal,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Retay, type P114, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred, waardoor ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. [verdachte] en [medeverdachte] twijfelden, zo blijkt uit de verklaring van een getuige, zij hebben de gezichtsbedekkende kleding afgedaan en zijn weggelopen, omdat zij aangever niet wilden beroven.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred. [verdachte] en [medeverdachte] zijn namelijk terug gegaan, omdat aangever niet aanwezig was en niet omdat zij zelf niet meer wilden dat de beroving niet zou plaatsvinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Het moet daarbij aannemelijk zijn dat een misdrijf niet is voltooid door omstandigheden die van de wil van de verdachte afhankelijk zijn.
Uit het dossier, en meer in het bijzonder uit de verklaringen van [verdachte] (pagina 54) en [medeverdachte] (pagina 61) bij de politie, volgt dat zij bij de winkel weg zijn gegaan omdat zij aangever daar niet aantroffen en dus niet omdat zij aangever niet meer wilden beroven. Zij hebben vervolgens het hofje verlaten en hebben overleg gehad met de bestuurder van de auto die hen naar Rotterdam had gebracht. Na dit overleg zijn zij zelfs een tweede keer naar het hofje gegaan om aangever te zoeken. Ook toen hadden zij het wapen en de handschoenen bij zich. Dat zij een tweede keer naar het hofje zijn gegaan met het wapen en handschoenen duidt er juist op dat zij de beroving wilden doorzetten. De afwezigheid van aangever bij de eerste keer in het hofje is er de oorzaak van geweest dat het misdrijf niet is voltooid en dat is geen omstandigheid die van de wil van de verdachte afhankelijk is. Er is dus geen sprake geweest van een vrijwillige terugtred.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
De eendaadse samenloop van
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

De raadsman heeft voor het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen een beroep gedaan op psychische overmacht. Hij heeft aangevoerd dat [verdachte] zich bedreigd en onder druk gezet voelde en daarom het vuurwapen, samen met een ander, voorhanden heeft gehad.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van op [verdachte] uitgeoefende druk om het wapen voorhanden te hebben en te houden. Anders dan de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, waarin hij aangeeft dat de man die hen instructies gaf met betrekking tot de beroving intimiderend was, blijkt uit de chatgesprekken of uit andere stukken in het dossier niet dat [verdachte] onder druk is gezet. [verdachte] heeft zelf gevraagd of ze een wapen zouden krijgen, heeft dat wapen samen met [medeverdachte] ook meegenomen naar de plaats waar zij aangever van zijn horloge wilden beroven en, naar het lijkt, het wapen ook zelf in zijn handen gehad in de buurt van de winkel van aangever. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Er is verder geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 94 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf in de vorm van een leerstraf van 20 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan [verdachte] de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf op te leggen en daarnaast een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren. Een voorwaardelijke jeugddetentie vindt de raadsman niet passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van een horloge van het slachtoffer [slachtoffer] . [verdachte] heeft deelgenomen aan een chatgesprek waarin werd besproken dat hij en medeverdachte [medeverdachte] in Rotterdam het slachtoffer met behulp van een pistool van zijn horloge zouden beroven. [verdachte] en [medeverdachte] zijn in een auto naar Rotterdam gebracht, kregen een foto van het slachtoffer te zien en de locatie waar ze naar toe moesten. Ook hebben zij instructies gekregen hoe ze het horloge van het slachtoffer moesten afpakken, namelijk door te dreigen met het vuurwapen dat zij hadden meekregen en hem op zijn hoofd te slaan als hij niet meewerkte. Vlakbij de locatie waar ze moesten zijn, hebben [verdachte] en [medeverdachte] gezichtsbedekkende kleding en handschoenen aangedaan en zijn zij langs de winkel van het slachtoffer gelopen. Zij troffen het slachtoffer daar niet aan en zijn weggegaan. Het vuurwapen dat [verdachte] en [medeverdachte] bij zich hadden, betrof een goed functionerend gaspistool dat was omgebouwd en daardoor geschikt was gemaakt om kogelpatronen mee af te vuren.
De rechtbank vindt het heel kwalijk en zorgelijk dat [verdachte] , die veertien jaar oud was ten tijde van de feiten, dit heeft gedaan. Men is planmatig te werk gegaan, en [verdachte] heeft zich niet op enig moment uit zichzelf teruggetrokken. [verdachte] heeft snel geld willen verdienen en laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen, maar alleen oog had voor zijn eigen financiële belangen. Het behoeft geen verdere uitleg dat het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 juli 2025 (strafblad) betreffende [verdachte] . Daaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juli 2025. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Er zijn veel beschermende factoren. [verdachte] neemt verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan, hij heeft een bijbaantje en een positief ingevulde vrijetijdsbesteding. Het enige waar risico’s in zitten is de schoolgang van [verdachte] . Met het inzetten van Ricardo Jeugdhulp hoopt het netwerk dat dit verbetert. De Raad adviseert een leerstraf, namelijk Tools4U, en een deels voorwaardelijke werkstraf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van SAVE van 3 juli 2025. Daarin staat dat het nodig is dat [verdachte] leert om risicovolle situaties goed in te schatten om te voorkomen dat hij opnieuw in aanraking komt met politie. Om die reden adviseert SAVE de leerstraf Tools4U. Daarnaast wordt een voorwaardelijke werkstraf geadviseerd met een proeftijd van 2 jaar. SAVE vertrouwt erop dat er voldoende zicht is op [verdachte] en schat het risico op recidive als laag in. Er wordt daarom geen reclasseringskader geadviseerd.
Door de heer J. Alajai is ter terechtzitting verklaard dat [verdachte] een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt. Voor school is hulp ingezet. Het advies dat wordt gegeven heeft als doel om [verdachte] weerbaarder te maken.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 95 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De ernst van de feiten rechtvaardigt deze straf. Een gedeelte van deze jeugddetentie, namelijk 90 dagen, zal voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Dit betekent dat [verdachte] nu niet opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank hoopt dat [verdachte] , met de voorwaardelijke straf als stok achter de deur, enkel het goede pad zal (blijven) bewandelen en ervan zal worden weerhouden strafbare feiten te plegen.
Verder zal de rechtbank, conform het advies van de Raad en van SAVE, aan [verdachte] een taakstraf in de vorm van een leerstraf opleggen, namelijk Tools4U regulier. Uit het oogpunt van vergelding en om ervoor te zorgen dat [verdachte] ook daadwerkelijk ervaart wat de consequenties zijn van zijn gedrag zal aan hem ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 20 uur worden opgelegd.
De voorlopige hechtenis
Gelet op vorenstaande zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 95 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van de
leerstraf Tools4U regulier van 20 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 10 dagen jeugddetentie;
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 10 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W. Nederveen, voorzitter, mr. R.B. Eigeman, kinderrechter, en mr. B.F. Hammerle, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2025.
Mr. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),
- instructies heeft ontvangen over de te plegen afpersing,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en/of
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen diefstal,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en/of
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 20204 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van een afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging (artikel 317 en/of 312 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, te weten
- een of meerdere handschoenen
- gezicht bedekkende kleding, en/of
- een vuurwapen
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Retay, type P114, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 juni 2024, genummerd RT2R024019
2.Pagina 29.
3.Pagina’s 39 t/m 42.
4.Pagina’s 50 t/m 51 en 111 t/m 125.
5.Proces-verbaal van onderzoek vuurwapen d.d. 11 juni 2024, blad 1.
6.Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 19 augustus 2025.