ECLI:NL:RBMNE:2025:478

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof en de wijze van vervoeren van wapens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 18 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn wapenverlof beoordeeld. Eiser, een gepensioneerde hoofdinspecteur van de politie, had op 1 mei 2022 een wapenverlof verkregen voor het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie III, geldig tot 30 april 2023. Op 28 april 2023 trok de korpschef van de Nationale Politie het verlof in, omdat er aanwijzingen waren dat aan eiser het onder zich hebben van wapens niet langer kon worden toevertrouwd. De minister van Justitie en Veiligheid handhaafde deze intrekking in een bestreden besluit van 15 december 2023.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet toereikend heeft gemotiveerd waarom de wijze van vervoeren van het wapen door eiser, in een dichtgeritste binnenzak van zijn ski-jack, niet voldeed aan de regelgeving. De rechtbank stelt vast dat de regelgeving geen limitatieve opsomming bevat van de manieren waarop een wapen moet worden vervoerd. Eiser voerde aan dat zijn manier van vervoeren veilig was en dat hij de veiligheid vooropstelde. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de gekozen wijze van vervoeren in strijd was met de wet- en regelgeving. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep van eiser, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Schilstra),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Stehouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van eisers wapenverlof.
2. Aan eiser is op 1 mei 2022 verlof verleend tot het voorhanden hebben van wapens en munitie van de categorie III, geldig tot en met 30 april 2023. Dit verlof heeft hij gekregen voor het uitoefenen van de schietsport
.
3. Op 28 april 2023 heeft de korpschef van de Nationale Politie (hierna de korpschef) het verlof ingetrokken op grond van de Wet wapens en munitie (hierna Wwm). [1]
4. Met het bestreden besluit van 15 december 2023 op het administratief beroep van eiser is verweerder (hierna de minister) bij dat besluit gebleven.
5. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het administratieve beroep van eiser door de minister. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding

9. Eiser is een gepensioneerde hoofdinspecteur van de politie. Sinds 15 jaar is eiser, na het verkrijgen van het wapenverlof, lid van schietvereniging [naam vereniging] in [plaats] . Sindsdien zijn er wijzigingen geweest in de wapens waarvoor het verlof geldt, maar is het verlof telkens voor het aankomende jaar verlengd. Met ingang van 1 mei 2022 is aan eiser een verlof verleend als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wwm op grond waarvan eiser bevoegd is tot het voorhanden hebben van wapens en munitie van de categorie III. Dit verlof was geldig tot 30 april 2023. Op 11 april 2023 heeft eiser zich gemeld bij het politiebureau aan de Kroonstraat in Utrecht voor het verlengen van zijn verlof en het tonen van een (nieuw) wapen.
Waarom vindt de minister dat het wapenverlof van eiser ingetrokken moest worden?
10. Volgens de minister zijn er aanwijzingen dat aan eiser niet langer wapens en munitie kan worden toevertrouwd. De minister verwijst hiertoe naar een mutatierapport dat de politie heeft opgemaakt. Hierin staat dat eiser op 11 april 2023 naar het politiebureau aan de Kroonstraat kwam voor het verlengen van zijn wapenverlof en het tonen van zijn wapen. Voor het tonen van zijn wapen haalde eiser het wapen uit de binnenkant van zijn jas en trok hij een paar keer de slede van het wapen naar achteren en legde het wapen op tafel. Op de vraag waarom eiser het wapen niet deugdelijk had verpakt gaf eiser aan dat deze wijze veiliger was dan het wapen mee te nemen in een koffer omdat iedereen anders kon zien dat eiser een wapen bij zich had. Het is aan eiser niet toegestaan om een wapen op deze manier te vervoeren, omdat het wapen op deze manier onmiddellijk voor gebruik gereed is. Het is strafbaar om het wapen op deze manier te dragen. Hierdoor is de korpschef van mening dat aan eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd en dat eiser een aan het wapenverlof verbonden voorschrift niet in acht heeft genomen. Eiser heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 7, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) (sub e), artikel 44 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) en artikel 1.3.1. van de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019). In eisers verlof is namelijk de beperking opgenomen die ziet op het vervoeren van een wapen en niet op het dragen ervan. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat in de beslissing op het administratief beroep artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm (sub b) aan eiser is tegengeworpen. Sub b is niet als zodanig genoemd, maar de grondslag van het bestreden besluit is zowel sub e als sub b.
Toetsingskader
11. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wwm kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken - onder meer - als er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd (sub b) of bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift (sub e).
12. Dit is nader uitgewerkt in de beleidsregels, vastgesteld in de Cwm 2019. In hoofdstuk B/1.1 van de Cwm 2019 is toegelicht dat ‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen zijn voor in feite dezelfde situatie. Het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast als het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
13. In hoofdstuk B/1.2 van de Cwm 2019 is vermeld dat het weigeren dan wel intrekken van een verlof geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het maatschappelijke belang, is daarom geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het hebben van een wapenverlof – ook naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – al voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Deze twijfel moet wel objectief toetsbaar zijn. [2] Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Zo kan het niet langer kunnen toevertrouwen eveneens worden gebaseerd op een mutatierapport van de politie.
14. Volgens paragraaf A/1.3.1 van de Cwm 2019 kunnen - voor zover van belang - de volgende soorten handelingen worden onderscheiden:
  • Het
  • Het
Het oordeel van de rechtbank
Over het vervoeren van het wapen
15. Eiser voert aan dat hij met zijn handelen aan de doelstelling van de wet- en regelgeving heeft voldaan. Eiser mocht het wapen vervoeren naar het politiebureau, en de wijze waarop hij dat deed was veilig: in een dichtgeritste binnenzak van zijn ski-jack, dus achter twee ritssluitingen. Eiser heeft juist de veiligheid voorop willen stellen en daarom niet gekozen voor een opzichtige koffer. De manier waarop eiser het wapen vervoerde voldoet daarmee aan de paragraaf A/1.3.1 van Cwm 2019, waarin niet uitputtend de verboden staan vermeld. De wijze van vervoeren moet zodanig zijn dat het niet voor onmiddellijk gebruik geschikt is. De omschrijving in de Cwm laat ruimte voor meer mogelijkheden tot verpakking. Dat eiser de veiligheid van de samenleving in gevaar heeft gebracht omdat hij het wapen niet vervoerde in een deugdelijke verpakking volgt eiser niet. Het was juist onzichtbaar voor een derde dat eiser een wapen vervoerde en deze wijze van vervoeren is niet in strijd met de Cwm 2019.
16. De rechtbank stelt vast dat in paragraaf A/1.3.1 van de Cwm 2019 geen limitatieve opsomming is opgenomen van de wijze waarop een wapen dient te worden vervoerd. De minister betwist niet dat de tas die eiser op zitting heeft getoond een geschikte tas is om het wapen te vervoeren. Deze tas is afsluitbaar door één rits. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wat het relevante verschil is met het vervoeren van een wapen op de wijze die eiser heeft gekozen en of eiser zich vervolgens aan het vervoervoorschrift heeft gehouden.
17. De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat de wijze van vervoeren van een wapen zoals eiser op 11 april 2023 heeft gedaan, te weten in een dichtgeritste binnenzak van een dichtgeritst ski-jack, in strijd is met de regelgeving zoals opgenomen in de Cwm 2019 is. Hierbij merkt de rechtbank allereerst op dat uit de regelgeving niet volgt wat wordt bedoeld met ‘deugdelijk verpakt’ en ‘niet voor onmiddellijk gebruik geschikt’. Zo volgt uit de regelgeving niet dat de verpakking aan concrete eisen (bijvoorbeeld: afsluitbaar met een slot) moet voldoen. Verder acht de rechtbank van belang dat de minister niet heeft betwist dat het vervoeren van het wapen in de tas die werd getoond door eiser op de zitting, wel is toegestaan volgens de Cwm 2019, terwijl die tas maar één rits heeft. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de wijze van vervoeren van een wapen achter twee dichte ritsen in een ski-jack evident niet voldoet aan de regelgeving, omdat een ski-jack per definitie niet ontworpen is om een vuurwapen veilig op zijn plaats te houden en geen bescherming biedt tegen toegang van een kwaadwillende derde tot het vuurwapen. Deze redenering volgt de rechtbank niet. De minister heeft niet uitgelegd waarom een losse, dichtgeritste tas voldoende bescherming zou bieden tegen toegang van een kwaadwillende derde, en de dichtgeritste binnenzak van een dichtgeritst ski-jack niet. De minister heeft daarmee niet toereikend gemotiveerd, gelet op de regelgeving, waarom de door eiser gekozen manier van vervoeren niet was toegestaan. Dit betekent dat het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in deze zaak te voorzien omdat de minister opnieuw zal moeten afwegen het voorhanden hebben van wapens aan eiser kan worden toevertrouwd. De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het administratief beroep van eiser te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
19. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wwm
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1214, r.o. 8.1.