ECLI:NL:RBMNE:2025:4817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
16.073908.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen in meerdere feiten door verdachte

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak werd behandeld in Utrecht en betreft meerdere feiten van witwassen die zich hebben voorgedaan tussen oktober 2018 en april 2019. De verdachte, geboren in 1999, heeft op verschillende data in Utrecht geldbedragen gewitwassen, waarbij hij zijn bankrekeningen en bankpassen ter beschikking heeft gesteld aan onbekend gebleven personen. Tijdens de terechtzitting op 22 augustus 2025 heeft de rechtbank de procesafspraken besproken die zijn gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. De verdachte heeft ingestemd met deze afspraken, die onder andere een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur omvatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte medeplichtig is aan schuldwitwassen en eenvoudig witwassen, en heeft hem vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij bedragen van 3020 euro, 1730 euro, 1420 euro en 4155 euro zijn toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze bedragen aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken en de rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.073908.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H.J. Verheijden en van wat de verdachte en zijn advocaat, mr. K. van der Vlies, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 17 oktober 2018 in Utrecht een geldbedrag van 1800 euro heeft witgewassen (primair) of daar medeplichtig aan is geweest (subsidiair);
ten aanzien van feit 2:
op 9 november 2018 in Utrecht geldbedragen van 1620 euro en/of 1400 euro heeft witgewassen (primair) of daar medeplichtig aan is geweest (subsidiair);
ten aanzien van feit 3:
op 26 november 2018 in Utrecht een geldbedrag van 1730 euro heeft witgewassen (primair), of daar medeplichtig aan is geweest (subsidiair);
ten aanzien van feit 4:
op 17 maart 2019 in Utrecht een geldbedrag van 1420 euro heeft witgewassen (primair), of daar medeplichtig aan is geweest (subsidiair);
ten aanzien van feit 5:
in de periode van 15 april 2019 tot en met 16 april 2019 in Utrecht geldbedragen van 600 euro, 720 euro, 500 euro, 5 euro en 2250 euro heeft witgewassen.

3.PROCESAFSPRAKEN

In de aanloop naar de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak, heeft de rechtbank tijdens een regiezitting overwogen dat - met het oog op een voortvarende en zo efficiënt mogelijke afdoening van de zaak - het Openbaar Ministerie en de verdediging met elkaar in gesprek zouden kunnen gaan om tot een passende afdoening te komen. Inmiddels zijn er procesafspraken gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. Zij hebben overeenstemming bereikt en hun afdoeningsvoorstel bevat de gezamenlijke zienswijzen van de officier van justitie en de verdediging over de beoordeling van de ten laste gelegde feiten en de op te leggen straf. De officier van justitie heeft dit afdoeningsvoorstel op 2 april 2025 per mail aan de rechtbank gezonden. De procesafspraken houden concreet het volgende in.
De officier van justitie zal bepleiten dat medeplichtigheid aan schuldwitwassen (subsidiair ten laste gelegd onder feit 1 tot en met feit 4) en eenvoudig witwassen tot een bedrag van 4155 euro (ten laste gelegd onder feit 5) bewezen kan worden verklaard. Als straf wordt een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uur passend gevonden. Het Openbaar Ministerie zal met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende verzoeken: de vordering van [benadeelde 1] toewijzen voor 3020,00 euro, de vordering van [benadeelde 2] toewijzen voor 1730,00 euro, de vordering van [benadeelde 3] toewijzen voor 1420,00 euro en tenslotte de vordering van [benadeelde 4] toewijzen voor 4155,00 euro. Indien deze vorderingen door de rechtbank niet volledig toewijsbaar worden bevonden, zijn de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk. Daarnaast geldt voor alle vorderingen dat wordt verzocht om deze hoofdelijk op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak op 22 augustus 2025 zijn bovenstaande procesafspraken met de verdachte besproken. De rechtbank heeft getoetst of verdachte begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak kunnen hebben. Tijdens de zitting heeft de verdachte uitdrukkelijk bevestigd dat hij, op basis van voldoende en duidelijke informatie, in overleg met zijn advocaat vrijwillig de keuze heeft gemaakt om in te stemmen met de procesafspraken en dat hij zich bewust is van de inhoud, de procedure en de rechtsgevolgen daarvan. Hij heeft verklaard dat hij volledig achter de gemaakte procesafspraken staat en graag zou willen dat de rechtbank uitspraak doet volgens deze procesafspraken.
De rechtbank is op grond van het gesprek met de verdachte van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De conclusie van de rechtbank is dat is gewaarborgd dat sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.

4.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
In overeenstemming met de procesafspraken, vindt de officier van justitie het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen. De betreffende geldbedragen zijn weliswaar op de rekening(en) van de verdachte terechtgekomen, maar van zijn verdere betrokkenheid is niet gebleken. Hij heeft de geldbedragen echter wél voorhanden gehad, waardoor een bewezenverklaring kan volgen voor het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 subsidiair ten laste gelegde: medeplichtigheid aan schuldwitwassen.
Bij feit 5 acht de officier van justitie, eveneens conform de procesafspraken, wettig en overtuigend te bewijzen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen omdat hij wederom een geldbedrag voorhanden heeft gehad waarvan hij had moeten vermoeden dat het niet klopte. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat het gaat om een bedrag van 4075,00 euro (zoals ten laste is gelegd) in plaats van een bedrag van 4155,00 euro (zoals is opgenomen in de procesafspraken).
5.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft - in overeenstemming met de procesafspraken - geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring, zoals hieronder is vermeld. Deze is geheel conform de procesafspraken en steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen. Mocht er hoger beroep worden ingesteld, dan zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
5.3.1.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat de verdachte medeplichtig is geweest aan eenvoudig schuldwitwassen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: de medeplichtige moet opzet hebben gehad op het verlenen van hulp en opzet hebben gehad op het gronddelict, in dit geval het schuldwitwassen. De rechtbank stelt vast dat de medeplichtigheid heeft bestaan uit het feit dat de verdachte zijn bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan een ander. Hij heeft vier bankpassen en de daarbij gehorende pincodes afgegeven en is daarmee opzettelijk behulpzaam geweest bij de fraude die vervolgens met zijn rekeningen werd gepleegd.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat ook wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict (het schuldwitwassen). Door vier bankpassen en vier pincodes (gegevens waarvan algemeen bekend is dat ze heel persoonlijk zijn en je ze nooit met anderen moet delen), op vier verschillende momenten aan een ander te geven, geen vragen te stellen en achteraf ook niet te kijken of er geldbedragen bij- of afgeschreven werden, heeft de verdachte zich niet alleen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat iemand met behulp van zijn rekeningen fraude zou plegen, maar heeft hij door zijn handelen deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Daarmee komt de rechtbank bij feit 1 tot en met feit 4 tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en zal de verdachte vrijspreken van het onder deze feiten primair ten laste gelegde, omdat van verdere betrokkenheid van de verdachte niet is gebleken.
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring voor het witwassen van een totaalbedrag van 4075,00 euro (feit 5). Daarbij hecht de rechtbank waarde aan de bekennende verklaring van de verdachte op zitting, de aangifte van meneer [benadeelde 4] en de camerabeelden van de pintransacties waarop de verdachte door de politie is herkend.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:een of meer onbekend gebleven personen op17 oktober 2018, te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag ter hoogte van 1800 euro
voorhanden heeft gehad terwijl die onbekend gebleven perso(o)n(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 oktober 2018 te Utrecht opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:een of meer onbekend gebleven personen op 9 november 2018, te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 1620 euro en een geldbedrag van 1400 euro voorhanden heeft gehad terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 9 november 2018 te Utrechtopzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:een of meer onbekend gebleven personen, op 26 november 2018, te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een geldbedrag ter hoogte van 1730 euro
voorhanden heeft gehad terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit enig misdrijf bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 november 2018 te Utrecht, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:een of meer onbekend gebleven personen op 17 maart 2019, te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een geldbedrag ter hoogte van 1420 euro
voorhanden heeft gehad, terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit enig misdrijf bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 maart 2019 te Utrecht, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk middelen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
ten aanzien van feit 5:verdachte in de periode van 15 april 2019 tot en met 16 april 2019 te Utrecht geldbedragen van 600 euro, 720 euro, 500 euro, 5 euro en 2250 euro (negen keer 250 euro), heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4: medeplichtigheid aan schuldwitwassen;
ten aanzien van feit 5: eenvoudig witwassen.

8.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, in overeenstemming met de procesafspraken, gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uur met een proeftijd van twee jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft de rechtbank verzocht om conform de procesafspraken te beslissen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vervelende feiten. Hij heeft meerdere rekeningen, bankpassen en pincodes ter beschikking gesteld aan een ander die daar vervolgens misbruik van heeft gemaakt, want op de rekeningen van de verdachte zijn geldbedragen terechtgekomen die afkomstig waren van oplichting via Whatsapp. Hoewel de rechtbank de verdachte niet verantwoordelijk houdt voor deze oplichtingen, is hij wél een belangrijke schakel geweest in het witwassen van de door die oplichtingen verkregen geldbedragen. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien heeft witwassen een ontwrichtende werking op de reguliere economie. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij daarvoor, zij het in beperkte mate vanwege zijn rol, mede verantwoordelijk is geweest.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte van 25 maart 2025. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat dat inmiddels lang geleden is. Er is verder niet veel bekend over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar hij heeft ter zitting verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij een baan heeft als bezorger.
Strafoplegging
In de procesafspraken is overeengekomen dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uur een passende afdoening is. De rechtbank gaat daar in mee en is van oordeel dat deze straf inderdaad passend is, mede gelet op het lange tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. In de tussentijd is de verdachte bovendien niet meer in aanraking geweest met justitie en lijkt hij zijn leven beter op de rit te hebben dan destijds. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken. Als de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, wordt een mogelijk lang proces in eerste aanleg voorkomen en vloeit daaruit in beginsel ook voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. Het afdoeningsvoorstel met de daarbij voorgestelde straf doen daarmee ook in voldoende mate recht aan de belangen van de maatschappij.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 3020,00 euro (materiële schade) ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
Daarnaast heeft ook [benadeelde 2] zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1730,00 euro (materiële schade) ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde.
Verder heeft [benadeelde 3] zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1420,00 euro (materiële schade) en daarnaast een bedrag van 1500,00 euro (immateriële schade) ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit.
Tenslotte heeft [benadeelde 4] zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 10.296,79 euro (materiële schade), ten gevolge van het aan verdachte onder feit 5 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
In overeenstemming met de procesafspraken, heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] integraal en hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot [benadeelde 3] heeft de officier van justitie, eveneens conform de gemaakte procesafspraken, hoofdelijke toewijzing van 1420,00 euro gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tenslotte heeft de officier van justitie ten aanzien van [benadeelde 4] , in lijn met de procesafspraken, een bedrag van 4155,00 euro hoofdelijk toewijsbaar geacht, wederom vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen dienen voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard te worden in hun vordering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft de rechtbank verzocht conform de procesafspraken te beslissen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen toewijzen zoals in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen en zoals hieronder is opgenomen.
[benadeelde 1]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op 3020,00 euro (het bedrag dat aangever heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 november 2018 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan de verdachte de verplichting opleggen tot hoofdelijk betaling aan de Staat van het bedrag van 3020,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op 1730,00 euro (het bedrag dat aangever heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 november 2018 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan de verdachte de verplichting opleggen tot hoofdelijk betaling aan de Staat van het bedrag van 1730,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 november 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 27 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 3]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op 1420,00 euro (het bedrag dat aangeefster heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
De rechtbank begrijpt heel goed dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte gevoelens van boosheid heeft ervaren, maar wettelijk gezien is dat geen grondslag voor een vordering tot schadevergoeding. Daarom zal de rechtbank de vordering voor zover deze ziet op immateriële schade afwijzen.
Hoofdelijkheid
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan de verdachte de verplichting opleggen tot hoofdelijke betaling aan de Staat van het bedrag van 1420,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 4]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op 4155,00 euro (het bedrag dat de verdachte heeft gepind van de rekening van aangever) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige bedrag niet-ontvankelijk verklaren zijn vordering.
Hoofdelijkheid
De rechtbank acht het aannemelijk dat er bij deze oplichting ook anderen betrokken zijn geweest, dus zal bepalen dat de verdachte voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot hoofdelijke betaling aan de Staat van het bedrag van 4155,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 51 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 48, 49, 57, 420bis en 420 quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Strafoplegging
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de taakstraf
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
  • als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis.
Benadeelde partijen
[benadeelde 1] (feit 2)
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van 3020,00 euro;
  • veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, de verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat 3020,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 2] (feit 3)
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van 1730,00 euro;
  • veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, de verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat 1730,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 27 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 3] (feit 4)
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van 1420,00 euro;
  • veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat 1420,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 24 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[benadeelde 4] (feit 5)
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van 4155,00 euro;
  • veroordeelt de verdachte tot hoofdelijke betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, de verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt de verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat 4155,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 51 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag ter hoogte van 1800 euro, althans een of meer voorwerpen/gelbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 17 oktober 2018, te Utrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een geldbedrag ter hoogte van 1800 euro, althans een of meer voorwerpen/geldbedragen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was/waren uit enig misdrijf bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 oktober 2018 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
2
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag van 1620 euro en/of een geldbedrag van 1400 euro, althans een of meer voorwerpen/geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 9 november 2018,
te Utrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een geldbedrag van 1620 euro en/of een geldbedrag van 1400 euro, althans
een of meer voorwerpen/geldbedragen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 9 november 2018 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven.
3
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag ter hoogte van 1730 euro, althans een of meer voorwerpen/geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerpen/geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 26 november 2018, te Utrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een geldbedrag ter hoogte van 1730 euro, althans een of meer voorwerpen/geldbedragen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 november 2018 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
4
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te Utrecht, althans in Nederland, een geldbedrag ter hoogte van 1420 euro, althans een of meer voorwerpen/geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerpen/gelbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 17 maart 2019, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een geldbedrag ter hoogte van 1420 euro, althans een of meer voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl die onbekend gebleven personen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 maart 2019 te Utrecht, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankrekening en bankpas met bijbehorende pincode af te geven;
5
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 16 april 2019 te Utrecht, althans in Nederland, geldbedragen van 600 euro, 720 euro, 500 euro, 5 euro en/of 2250 euro (negen keer 250 euro), althans een of meer voorwerpen/geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerpen/geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.