ECLI:NL:RBMNE:2025:4828

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/1936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in verband met verdenking van diefstal met braak en risico voor kwetsbare doelgroep

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De aanvraag was afgewezen op 1 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 10 februari 2025 eveneens afgewezen. Eiser, die als ondersteunend medewerker bij een stichting voor mensen met een visuele beperking wilde werken, werd verdacht van inbraak en diefstal op 23 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat aan het objectieve criterium voor de afwijzing van de VOG was voldaan, gezien de verdenking van een strafbaar feit dat niet verenigbaar is met de beoogde functie. De rechtbank benadrukte dat de onschuldpresumptie niet in de weg staat aan het gebruik van een verdenking bij de beoordeling van risico's voor de samenleving. Eiser's persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn wens om in de zorg te werken, werden niet als voldoende geacht om het risico voor de samenleving te compenseren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen VOG ontvangt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1936
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Veen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.L. van der Wijst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 1 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 februari 2025 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser vraagt de VOG aan, omdat hij graag als ondersteunend medewerker aan de slag wil gaan bij [stichting] .
3. Uit het Justitieel Documentatiesysteem blijkt dat eiser ervan wordt verdacht dat hij op 23 februari 2024 heeft ingebroken in een woning en dat hij daar sieraden, een spaarpot en diverse identiteitsdocumenten heeft gestolen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris gelet op deze verdenking heeft kunnen overwegen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Ook een verdenking – zonder strafrechtelijke veroordeling – mag de staatssecretaris betrekken bij de beoordeling van daarin bedoelde het risico voor de samenleving. De onschuldpresumptie staat daaraan niet in de weg, omdat er door de staatssecretaris in het bestreden besluit geen oordeel wordt gegeven over de schuld van eiser in strafrechtelijke zin. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag draait het niet om schuld, maar om risico’s voor de samenleving. Ook een verdenking kan voor het vaststellen van zo’n risico voor de samenleving voldoende zijn. Inmiddels heeft de staatssecretaris meer informatie van het Openbaar Ministerie gekregen over het feit waar eiser van verdacht wordt. Die informatie onderstreept dat er in dit geval sprake is van een risico. Het vermeende strafbare feit is namelijk bij uitstek niet verenigbaar met de beoogde functie. Eiser zou als ondersteunend medewerker bij [stichting] namelijk gaan werken met mensen met een visuele beperking, die extra kwetsbaar zijn voor diefstal doordat zij hun spullen niet of moeilijk in de gaten kunnen houden. De staatssecretaris heeft gelet hierop kunnen overwegen dat het vermeende strafbare feit, als dat wordt herhaald in de beoogde functie, een risico oplevert voor de samenleving.
5. De staatssecretaris heeft verder in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om – ondanks het vastgestelde risico – toch een VOG te verstrekken. Eiser heeft op de zitting uitgelegd dat hij een zorgzaam persoon is en dat hij een opleiding heeft gevolgd om in de zorg te gaan werken. Hij wil daarom heel graag aan de slag bij [stichting] . Hoewel de rechtbank dat begrijpt, is zij van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat het risico voor de samenleving op dit moment nog zwaarder weegt. Dat het eiser zwaar valt dat het strafproces al anderhalf jaar stil ligt, vindt de rechtbank begrijpelijk, maar dat verandert niets aan het risico voor de samenleving. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij graag een tweede kans wil hebben. Het systeem van de VOG maakt een tweede kans ook mogelijk, maar niet zoals het er nu voorstaat. Eiser kan een nieuwe aanvraag doen als hij wordt vrijgesproken of als de strafzaak wordt geseponeerd. Ook kan hij een nieuwe aanvraag doen als de terugkijktermijn is verstreken zonder dat hij opnieuw in aanraking komt met justitie.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser nu geen VOG krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan door mr. M. van der Knijff, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.