6.4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde rechtstreekse schade hebben geleden.
Vordering van [slachtoffer 1]
Met betrekking tot de materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, namelijk het eigen risico van de zorgverzekering (€ 485,-), de tandartskosten (€259,41), de kosten voor de orthodontist (€ 4.855,36) en de kosten voor fysiotherapie (€ 269,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende met bewijsstukken zijn onderbouwd. De rechtbank zal de gevraagde materiële schade van € 5.868,77 daarom volledig toewijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat hij om die reden dus recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade. De benadeelde partij kampt tot op de dag van vandaag met de fysieke gevolgen van was er is gebeurd. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft hij twee breuken in de kaak en een breuk in het rechter jukbeen opgelopen. De benadeelde partij is geopereerd en heeft zes weken vloeibaar voedsel moeten eten. Verder is hij gedurende lange tijd onder behandeling geweest bij een fysiotherapeut, orthodontist en tandarts. Ook heeft de benadeelde partij als gevolg van het incident een hersenschudding, meerdere blauwe plekken en een opengespleten bovenlip opgelopen. Bovendien heeft de benadeelde partij zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog vanwege trauma-gerelateerde klachten die het gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – leent voor toewijzing tot een bedrag van € 7.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Hoofdelijkheid
Naar burgerlijk recht is de verdachte met zijn mededader voor de schade hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schade.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van
€ 5.868,77materiële schade en
€ 7.000,-aan immateriële schade voor rekening van de verdachte komt en dus voor toewijzing in aanmerking komt. In totaal wijst de rechtbank een bedrag van
€ 12.686,77toe
.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vordering toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten:
- immateriële schade: 7 januari 2024;
- materiële schade: 25 augustus 2025.
De rechtbank gaat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de wettelijke rente ten aanzien van het eigen risico uit van de datum van het indienen van de vordering, omdat uit de stukken niet blijkt wanneer het eigen risico bij de benadeelde partij is gefactureerd. Gelet op de hoeveelheid verschillende behandelingen die [slachtoffer 1] op verschillende momenten heeft moeten ondergaan, stelt de rechtbank ook ten aanzien van die schadeposten de ingangsdatum van de wettelijke rente vast op de datum van het indienen van de vordering.
Vordering van [slachtoffer 2]
Met betrekking tot de materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten eigen risico zorgverzekering (€ 875,-), ring (€ 410,-), oorbellen (€ 70,-) en telefooncamera (€ 49,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade van € 1.404,- volledig toewijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij om die reden dus recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde een hersenschudding en bloeduitstortingen opgelopen. Als gevolg van de hersenschudding heeft de benadeelde partij haar werk als redacteur bij de televisie verspreid over enkele maanden moeten opbouwen, omdat zij het licht van de bewegende beelden niet verdroeg. Bovendien heeft zij zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog vanwege trauma-gerelateerde klachten die het gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten. Ze heeft meerdere EMDR-sessies, exposuretherapie en cognitieve gedragstherapie ondergaan.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – leent voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Hoofdelijkheid
Naar burgerlijk recht is de verdachte met zijn mededader voor de schade hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een bedrag van aan
€ 1.404,-materiële schade en
€ 1.500,-aan immateriële schade voor rekening van de verdachte komt en dus voor toewijzing in aanmerking komt. In totaal wijst de rechtbank een bedrag van
€ 2.904,-toe
.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vordering toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten:
- immateriële schade: 7 januari 2024;
- materiële schade:
eigen risico zorgverzekering (€ 875,-): 22 augustus 2025;
ring (€ 410,-), oorbellen (€ 70,-) en telefooncamera (€ 49,-): 7 januari 2024.
De rechtbank gaat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de wettelijke rente ten aanzien van het eigen risico uit van de datum van het indienen van de vordering, nu uit de stukken niet blijkt wanneer het eigen risico bij de benadeelde partij is gefactureerd.
Vorderingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data zoals hierboven vermeld, tot de dag van volledige betaling.
Als door de verdachte niet wordt betaald, wordt deze verplichting aangevuld met het bijbehorende aantal dagen gijzeling zoals vermeld in het dictum, waarbij toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.