ECLI:NL:RBMNE:2025:4869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
C/16/583401 / JE RK 24-1732
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na toetsing door de kinderrechter

Op 12 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beschikking gegeven in de zaak van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: GI) betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De kinderrechter heeft de GI in deze procedure gehoord en heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarigen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De minderjarigen wonen bij hun moeder. De ondertoezichtstelling van de kinderen was eerder ingesteld bij beschikking van 20 december 2021 en is sindsdien meerdere keren verlengd, laatstelijk tot 20 september 2025. De kinderrechter had eerder op 18 december 2024 een deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling toegewezen, maar het resterende deel van het verzoek was aangehouden.

Tijdens de procedure heeft de kinderrechter geconstateerd dat de GI op 3 september 2025 en 4 september 2025 berichten heeft gestuurd waarin zij aangeeft dat niet meer aan de voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft deze melding ontvangen en heeft de situatie getoetst. Zowel de GI als de ouders zijn van mening dat er geen gronden meer zijn voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat er geen redenen zijn om de ondertoezichtstelling voort te zetten en heeft het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de toetsing van de beëindiging van de ondertoezichtstelling door de GI moet plaatsvinden door de Raad voor de Kinderbescherming of de kinderrechter zelf. De kinderrechter heeft de zaak in het kader van de wettelijke procedure beoordeeld en heeft de beslissing genomen dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/583401 / JE RK 24-1732
Datum uitspraak 12 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. H.L.D. van Holland in Bilthoven,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.J. Coxon in Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft op 18 december 2024 een beschikking gewezen. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt naar die beschikking verwezen.
1.2.
De kinderrechter heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de (advocaat van de) moeder van 3 september 2025 met bijlage;
  • het bericht van de GI van 3 september 2025;
  • het bericht van de (advocaat van de) vader van 3 september 2025;
  • het bericht van de GI van 4 september 2025 met bijlagen;
  • het bericht van de GI van 4 september 2025.
De zitting was bepaald op 10 september 2025. Gelet op de standpunten van de GI en advocaten en de inhoud van het dossier heeft de kinderrechter iedereen laten weten dat de zitting niet door zal gaan en dat het aangehouden gedeelte van het verzoek zal worden afgewezen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Dat
betekent dat zij gezamenlijk de belangrijke beslissingen nemen over de kinderen.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de kinderrechter in deze rechtbank
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds
verlengd, voor het laatst bij beschikking van 18 december 2024 tot 20 september 2025.

3.Het (resterende) verzoek

3.1.
De kinderrechter heeft in deze procedure bij beschikking van 18 december 2024 een beslissing genomen op een deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar tot 20 december 2025. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling tot 20 september 2025 verlengd en de beslissing op de rest van het verzoek aangehouden. De kinderrechter moet dus beslissen of de ondertoezichtstelling van 20 september 2025 tot 20 december 2025 wordt verlengd.

4.De beoordeling

De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek van de GI afwijzen. Uit de laatste berichtgeving van de GI blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen wordt voldaan. De GI heeft de Raad voor de Kinderbescherming daarom – naar de kinderrechter begrijpt – melding gedaan op grond van artikel 1:265j lid 1 BW, dat de GI van oordeel is dat verlenging van de ondertoezichtstelling niet aangewezen is. Vervolgens heeft de Raad dit getoetst. De Raad kan zich vinden in niet verdere verlenging. De kinderrechter zal nog moeten beslissen op het aangehouden gedeelte van het verzoek. Uit de informatie van de advocaten van ouders blijkt dat ouders ook van mening zijn dat niet meer aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De kinderrechter is het met de advocaten van ouders, de GI en Raad eens dat er geen gronden meer zijn voor een ondertoezichtstelling, zodat de maatregel niet langer dient te gelden.
De kinderrechter merkt nog op dat conform het wettelijke systeem het beëindigen van een ondertoezichtstelling door een GI getoetst dient te worden door hetzij de Raad voor de Kinderbescherming, hetzij de kinderrechter. Bij de inwerkingtreding van de gewijzigde – meer lijdelijke – rol van de kinderrechter in 1995, achtte de wetgever namelijk enige controle op de uitvoering van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Die toetsing kan plaatsvinden op verschillende momenten. Indien de GI geen verlenging wil verzoeken dient zij op grond van 1:265j BW daarvan melding te doen aan de Raad voor de kinderbescherming. De uitkomst van de toetsing door de Raad kan zijn: er komt überhaupt geen verlengingsverzoek, de Raad verzoekt verlenging of de GI zelf wordt toch bewogen tot een verzoek tot verlenging. Daarnaast kan een GI gedurende een lopende ondertoezichtstelling van mening zijn dat de ondertoezichtstelling beëindigd dient te worden; dan verzoekt de GI beëindiging van de maatregel aan de kinderrechter. In een situatie als de onderhavige waarin het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gedeeltelijk is toegewezen en voor het overige is aangehouden dient naar het oordeel van de kinderrechter eveneens toetsing plaats te vinden, maar past het beter in het wettelijk systeem dat de kinderrechter beslist over het aangehouden gedeelte, aangezien de zaak nog onder de kinderrechter is.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
wijst het (resterende deel van het) verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.A.H. Verhoeven als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie
maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan
hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te
Arnhem-Leeuwarden