Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de VI voor een periode van maximaal 365 dagen toegewezen. De noodzaak voor dit uitstel is gelegen in het feit dat de veroordeelde vanuit detentie moet worden geplaatst in een forensisch psychiatrische kliniek, maar er nog geen definitief akkoord voor opname is gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt zonder deze plaatsing. De veroordeelde is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren, waarvan de tenuitvoerlegging is gestart op 17 juli 2014. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat er geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in het gedrag van de veroordeelde en dat de reclassering en de Divisie Individuele Zaken (DIZ) nog bezig zijn met het vinden van een geschikte kliniek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het uitstellen van de VI noodzakelijk is om de veroordeelde een veilige overgang naar de samenleving te bieden, waarbij de plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek essentieel is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de beslissing vastgelegd.