ECLI:NL:RBMNE:2025:4896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
598571 HA RK 25-142
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een bestuursrechtelijke procedure

Op 11 september 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had op 19 augustus 2025 mr. J.R. van Es-de Vries gewraakt, de behandelend rechter in de hoofdzaak met zaaknummer UTR 25/2687. Het wrakingsverzoek werd behandeld op 28 augustus 2025, waarbij alleen verzoeker en zijn echtgenote aanwezig waren. De rechter had op 26 augustus 2025 een schriftelijke reactie ingediend, waar verzoeker op 27 augustus 2025 schriftelijk op reageerde. Verzoeker stelde dat de rechter verrast reageerde op zijn argumenten, de bewijslast bij hem neerlegde en onvoldoende gewicht toekende aan nieuw bewijs (het novum). Hij meende dat de rechter partijdig was en haar bevoegdheid te buiten ging door in te grijpen in de beslissingen van het UWV.

De wrakingskamer oordeelde dat uit de zittingsaantekeningen niet bleek dat de rechter verrast was of partijdig handelde. De rechter had beide partijen om verduidelijking gevraagd en er was voldoende gelegenheid voor verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen. De persoonlijke beleving van verzoeker over de houding van de rechter werd niet als voldoende grond gezien voor de conclusie van partijdigheid. Bovendien werd een aanvullende wrakingsgrond van verzoeker niet in de beoordeling betrokken, omdat deze te laat was ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter onpartijdig was en wees het verzoek af.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: 598571 HA RK 25-142
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van11 september 2025
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 19 augustus 2025 mr. J.R. van Es-de Vries gewraakt. Mr. Van Es-de Vries (hierna: de rechter) is de behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer UTR 25/2687 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 augustus 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Alleen verzoeker en zijn echtgenote zijn naar de zitting gekomen. De rechter heeft op 26 augustus 2025 een schriftelijke reactie ingediend. Verzoeker heeft daar schriftelijk op gereageerd op 27 augustus 2025.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend om de volgende redenen. Op
13 augustus 2025 heeft een zitting plaatsgevonden in de hoofdzaak. Volgens verzoeker reageerde de rechter tijdens de zitting verrast op argumenten die hij aandroeg en legde zij de bewijslast bij hem neer. Daarnaast kende de rechter onvoldoende gewicht toe aan de nieuwe informatie waarover verzoeker de beschikking heeft gekregen (hierna: het novum). Tot slot heeft verzoeker in zijn schriftelijke reactie van 27 augustus 2025 naar voren gebracht dat de rechter haar bevoegdheid te buiten is gegaan door in de bevoegdheid te treden van het UWV om de condities vast te stellen waaronder het UWV terug komt van een in rechte vaststaande beslissing. Hiermee bevoordeelde zij het UWV en benadeelde zij verzoeker. Al deze omstandigheden hebben bij verzoeker het vermoeden gewekt dat de rechter partijdig is.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat zij het niet eens is met de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft de rechter dit uitgelegd. De rechter heeft tijdens de zitting aan verzoeker gevraagd wat het novum is in zijn geval en daarop heeft verzoeker antwoord gegeven. Vervolgens heeft zij het UWV om een reactie op de uitleg van verzoeker gevraagd. De rechter heeft dus beide partijen om een nadere toelichting gevraagd en er is uitgebreid stil gestaan bij hun standpunten. Zij herkent zich niet in de opmerking van verzoeker dat zij telkens verrast was en het UWV niet om een reactie vroeg.

3.De beoordeling

Het toetsingskader
3.1.
In artikel 8:15 van de Awb staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op
verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Op grond van artikel 8:16 lid 1 van de Awb moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust, bekend zijn geworden. In artikel 8:16 lid 3 Awb staat dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat zij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat zij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of zij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Het oordeel van de wrakingskamer
3.4.
De wrakingskamer wijst het wrakingsverzoek af en zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.5.
Het is de taak van de rechter om tijdens de zitting regie te voeren en, naar eigen inzicht, vragen te stellen. Een zitting is namelijk bedoeld om de rechter informatie te laten vergaren van procespartijen. Daarbij hoort dat partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen te onderbreken of aan partijen kritische vragen te stellen. Het kritisch bevragen biedt aan een partij ook de mogelijkheid om het eigen standpunt nader te onderbouwen en te verduidelijken.
3.6.
Om te kunnen beoordelen wat tijdens de zitting in de hoofdzaak is besproken en hoe die zitting is verlopen, zijn de aantekeningen van die zitting voor de wrakingskamer het uitgangspunt. Uit de zittingsaantekeningen in de hoofdzaak blijkt dat de rechter zowel aan verzoeker als aan het UWV vragen heeft gesteld om te achterhalen wat de kern van het geschil in de hoofdzaak is. Uit de zittingsaantekeningen kan niet worden afgeleid dat de rechter verrast reageerde op argumenten van verzoeker, de bewijslast bij hem heeft neergelegd en/of onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het novum waarop verzoeker zich beroept. Uit de zittingsaantekeningen blijkt juist dat de rechter die beoordeling nog zou gaan maken. Met dat doel heeft de rechter het UWV bevraagd nadat verzoeker uitleg had gegeven over het novum en het UWV heeft hier ook op gereageerd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter een vooringenomenheid heeft tegenover verzoeker of de schijn daarvan heeft gewekt.
3.7.
Bepaalde vragen of opmerkingen van de rechter op de zitting kunnen door een partij als confronterend, onterecht of onjuist worden ervaren. De persoonlijke beleving van verzoeker van de houding en vraagstelling van de rechter tijdens de zitting levert naar het oordeel van de wrakingskamer ook onvoldoende grond op om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomenheid heeft of de schijn daarvan heeft gewekt.
3.8.
De wrakingskamer heeft de wrakingsgrond van verzoeker die hij op 27 augustus 2025 in zijn schriftelijke reactie heeft aangevoerd, niet in haar beoordeling betrokken. Deze grond is namelijk te laat naar voren gebracht. Verzoeker heeft op de wrakingszitting verklaard dat hij tijdens de zitting in de hoofdzaak al vond dat de rechter buiten haar bevoegdheid trad. Verzoeker had deze wrakingsgrond daarom in zijn wrakingsverzoek van 19 augustus 2025 moeten aanvoeren.
3.9.
De conclusie is dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek afwijst.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het wrakingsverzoek af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan
verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 25/2687 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, mr. C.P. Lunter en
mr. J.R. Hurenkamp als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.
de griffier de voorzitter
De griffier is verhinderddeze beslissing mede teondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.