In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Curaçao, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na het intrekken van haar beroep tegen de Dienst Toeslagen. Verzoekster had op 7 januari 2025 beroep ingesteld omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 27 december 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. In het verweerschrift van 16 januari 2025 erkende de Dienst Toeslagen dat het beroep terecht was ingesteld en gaf aan bereid te zijn het griffierecht en een proceskostenvergoeding te betalen. Op 10 juni 2025 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht heeft verzocht. De Dienst Toeslagen heeft op 22 juli 2025 ingestemd met de veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank constateert dat de Dienst Toeslagen te laat is geweest met het nemen van een besluit op het bezwaar van verzoekster, wat door de verweerder is erkend. Aangezien verzoekster terecht in beroep is gekomen, veroordeelt de rechtbank de Dienst Toeslagen in de proceskosten van verzoekster, die worden berekend op € 453,50. Daarnaast is de Dienst Toeslagen verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.