In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of de eisende partij, een supermarkt, inbreuk maakt op het merkenrecht van de gedaagde partij, een groothandel, door de verkoop van ijsjes van het merk [familienaam van C en D]. De kantonrechter heeft op 23 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin hij oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vraag te beantwoorden. De eisende partij krijgt de gelegenheid om bewijs te leveren van de inbreuk, terwijl de gedaagde partij moet onderbouwen dat zij gerechtigd was de producten op de markt te brengen. De procedure is gestart met een dagvaarding en heeft verschillende processtukken gekend, waaronder een incidentele conclusie tot vrijwaring en een mondelinge behandeling. De eisende partij vordert een schadevergoeding van € 6.713,65, terwijl de gedaagde partij in reconventie een bedrag van € 2.327,15 vordert. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering en verduidelijking van de rechten van de partijen.