ECLI:NL:RBMNE:2025:4972

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
25/2742
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering op basis van onvoldoende sollicitatiepogingen en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. De verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser over de maand januari 2025 met 50% verlaagd, omdat eiser onvoldoende sollicitatiepogingen heeft gedaan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn medische situatie hem belemmerde om aan de sollicitatieverplichtingen te voldoen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Eiser had afspraken gemaakt met zijn werkcoach over het voeren van sollicitatiegesprekken en het aanpassen van zijn CV, maar heeft deze afspraken niet nagekomen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de verlaging van de bijstandsuitkering terecht heeft doorgevoerd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om aan de sollicitatieverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen zijn om van de verlaging af te zien, ondanks de medische situatie van eiser.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat de verlaging van de bijstandsuitkering met 50% gedurende de maand januari 2025 rechtmatig is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Jozefzoon-Flipse),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
Verweerder heeft bij besluit van 14 januari 2025 de uitkering over de maand januari 2025 met 50% verlaagd, omdat eiser onvoldoende heeft gesolliciteerd of andere pogingen heeft gedaan om werk te vinden om in het eigen levensonderhoud te voorzien.
1.1.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de maand januari 2025 terecht met 50% heeft verlaagd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering van eiser op goede gronden heeft verlaagd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser kampt met medische beperkingen, waaronder epileptische aanvallen veroorzaakt door een aandoening van het zenuwstelsel. Eiser ontvangt sinds mei 2005 een bijstandsuitkering en neemt sindsdien niet meer deel aan het arbeidsproces. Gedurende een periode van twee jaar is eiser begeleid richting (vrijwilligers)werk. Het doel was daarbij eerst werk te zoeken als vrijwilliger. Daarbij hebben verschillende gesprekken tussen eiser en zijn werkcoach plaatsgevonden en is er een re-integratietraject gestart. Op 8 februari 2024 is een medisch arbeidsbelastbaarheidsonderzoek uitgevoerd door [medisch adviesbureau] ( [medisch adviesbureau] ) waarin – kort gezegd – is geconcludeerd dat eiser in staat werd geacht 32 uur per week arbeid te kunnen verrichten als aan een aantal voorwaarden voor omgevingsfactoren werd voldaan. Hierop hebben opnieuw verschillende gesprekken plaatsgevonden en heeft eiser laten weten arbeid bij een werkgever te willen verrichten. Vervolgens is een werkplan opgesteld. Eiser heeft dit werkplan niet ondertekend. Hij heeft laten weten 20 uur per week te willen werken. Dit is door verweerder akkoord bevonden. Hierop zijn afspraken gemaakt over het solliciteren. Op 19 september 2024 hebben eiser en de werkcoach van verweerder afgesproken dat eiser twee sollicitatiegesprekken zou voeren bij een werkgever, hij zijn CV zou aanpassen en hij de werkcoach op de hoogte zou stellen van alle sollicitaties en reacties van werkgevers. Dit is opgenomen in een aan eiser gerichte brief van 20 september 2024.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich niet aan de sollicitatieafspraken heeft gehouden. Eiser heeft onvoldoende gesolliciteerd of andere pogingen gedaan om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Om die reden heeft verweerder aanleiding gezien de bijstandsuitkering over de maand januari 2025 met 50% te verlagen. [1] Verweerder heeft in de door eiser geschetste persoonlijke omstandigheden geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verwijtbaarheid ontbreekt of dat er dringende redenen zijn op grond waarvan kan worden afgezien van verlaging van de bijstand.
Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem om medische redenen niet kan worden verweten dat hij de door verweerder genoemde verplichtingen niet is nagekomen en dat anders sprake is van dringende redenen om van de verlaging af te zien. Eiser was bereid zich actief in te zetten om zijn afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen en heeft zich daarbij welwillend opgesteld. Dit volgt uit zijn deelname aan het re-integratietraject en het zetten van concrete stappen richting werkhervatting. De medische situatie van eiser is verslechterd en verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de actuele gezondheidssituatie van eiser. Verder mocht eiser erop vertrouwen dat van hem vanwege deze medische beperkingen geen standaardsollicitatieplicht werd verlangd.
Heeft eiser zich aan zijn verplichtingen uit de Pw gehouden?
7. Eiser is verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden. [2] Eiser en verweerder hebben op 19 september 2024 afspraken gemaakt over de sollicitatieplicht van eiser. Eiser heeft niet weersproken dat hij zich niet aan die afspraken heeft gehouden, omdat hij niet twee sollicitatiegesprekken heeft gevoerd, zijn CV niet heeft aangepast en zijn werkcoach niet op de hoogte heeft gebracht van alle sollicitaties en reacties van werkgevers. Vaststaat dat eiser daarmee dus niet aan de afspraken uit de brief van 20 september 2024 heeft voldaan.
8. Eiser stelt dat hij niet het vermogen had om de arbeid te accepteren, omdat hij de sollicitatieafspraken op basis van zijn medische situatie niet kon uitvoeren. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Uit het advies van [medisch adviesbureau] volgt dat eiser in staat is geacht om een werkweek van 36 uur met arbeid te vullen. Na overleg met de werkcoach en eerder advies van de neuroloog van eiser is afgesproken dat eiser arbeid voor een werkweek van 20 uur per week zou zoeken. Bij brief van 20 september 2024 is het doel voor eiser bijgesteld naar het uitvoering geven aan het proces van solliciteren en het aanpassen van zijn CV. Het verrichten van arbeid is hier dus nog niet in besloten. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij niet het vermogen heeft gehad om uitvoering te geven aan dit proces. Tijdens de zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken overgelegd. Eiser heeft deze stukken pas in juni 2025 overgelegd, terwijl het bestreden besluit van verweerder van voor die periode (31 maart 2025) is. Deze medische informatie heeft verweerder daarom terecht niet in het bestreden besluit meegewogen. Daarnaast volgt uit die medische stukken naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser niet in staat was om uitvoering te geven aan de afspraken uit de brief van 20 september 2024. Er wordt in de medische stukken gesproken van epileptische aanvallen die een tot twee keer per maand plaatsvinden en dat eiser hier uitsluitend in de nacht last van heeft. Dat deze aanvallen voor eiser impact maken, is invoelbaar, maar daaruit volgt niet dat eiser langdurig niet in staat is geweest om tijd en ruimte te maken om aan de sollicitatieafspraken te voldoen. Ook volgt daaruit niet dat zijn medische situatie is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals die door [medisch adviesbureau] is beoordeeld. Verder is niet gebleken dat eiser zich actief heeft ingezet om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt; alleen op afspraken komen bij de werkcoach is immers onvoldoende.
9. Eiser heeft dus onvoldoende concreet gemaakt dat hij niet het vermogen had om de specifieke in de afsprakenbrief genoemde afspraken na te komen. Dit betekent dat verweerder van de laatste medische informatie mocht uitgaan. Dat is het advies van [medisch adviesbureau] . Dat eiser vindt dat [medisch adviesbureau] niet onpartijdig is, doet aan de inhoud van dit advies niet af. Eiser heeft immers eerder wel met het advies ingestemd en dit akkoord bevonden. Het had dan op de weg van eiser gelegen om door een eigen deskundige een rapport te laten opstellen. Bovendien heeft verweerder door de sollicitatieafspraken te beperken tot het zoeken en vinden van arbeid voor een werkweek van 20 uur aan eiser maatwerk geleverd en juist rekening gehouden met het door eiser gestelde beperktere vermogen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden. Verweerder heeft eiser daarmee niet aan een standaardsollicitatieplicht gehouden.
10. Het bovenstaande betekent dat eiser zich niet aan de wettelijke verplichtingen heeft gehouden die aan de ontvangst van een bijstandsuitkering zijn gebonden. Verweerder is dus in beginsel gehouden om bij wijze van maatregel de bijstand van eiser te verlagen. De verlaging met 50% gedurende één maand is in overeenstemming met de Verordening. [3]
Is er sprake van het ontbreken van verwijtbaarheid?
11. Verweerder ziet af van de verlaging van de bijstand als elke vorm van verwijtbaarheid bij eiser ontbreekt. [4] De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat eiser geen enkel verwijt treft, rust op eiser. Dit betekent dat eiser aan de hand van objectieve, verifieerbare gegevens aannemelijk zal moeten maken dat hij niet in staat was gevolg te geven aan de sollicitatieafspraken uit de brief van 20 september 2024. [5]
12. Eiser stelt dat de verwijtbaarheid ontbreekt, omdat zijn medische beperkingen hem belemmerden. Er is geen sprake van onwil, maar onmacht, aldus eiser. Zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 8 heeft overwogen, heeft eiser onvoldoende objectieve verifieerbare gegevens overgelegd waaruit volgt dat hij niet in staat was gevolg te geven aan de afspraken uit de hiervoor genoemde brief. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Hierdoor kan niet worden gezegd dat aan het niet nakomen van de sollicitatieafspraken elke vorm van verwijtbaarheid aan de kant van eiser ontbreekt. Dat bij eiser sprake is van onmacht volgt de rechtbank daarom niet.
Is er sprake van dringende redenen?
13. Verweerder kan ook afzien van het opleggen van een maatregel als daarvoor dringende redenen zijn. Dit is het geval als voor eiser onaanvaardbare consequenties zouden optreden bij verlaging. Het moet gaan om iets heel bijzonders en uitzonderlijks, wil een afwijking gerechtvaardigd zijn. Hierbij kan worden gedacht aan een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging of financiële of sociale gevolgen voor eiser. Ernstige financiële gevolgen zijn op zichzelf geen reden om van verlaging af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering. [6]
14. In dit kader heeft eiser aangevoerd dat het gelet op zijn medische situatie onbillijk zou zijn als de maatregel aan hem wordt opgelegd. Ook benoemt eiser dat het verlaagde bedrag voor hem een groot bedrag is, omdat hij al langere tijd in een bijstandssituatie zit en hij nu verder wordt gekort. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser geen sprake van dringende redenen. Waarom de medische en financiële situatie zo onbillijk is dat sprake is van dringende redenen heeft eiser namelijk niet onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen is de medische situatie door eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt. De door eiser gestelde financiële situatie als gevolg van de verlaging, is ook niet als een dringende reden aan te merken. Het opleggen van de maatregel van verlaging is immers juist ervoor bedoeld om een prikkel en/of signaal aan eiser af te geven om aan zijn verplichtingen horende bij de bijstandsuitkering te voldoen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bijstandsuitkering van eiser in de maand januari 2025 terecht met 50% is verlaagd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7, tweede lid en onder a, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Werk en Inkomen Lekstroom 2018 (de Verordening).
2.Dit volgt uit artikel 9, eerste lid en onder a, van de Pw.
3.Dit volgt uit artikel 18, tweede lid van de Pw en artikel 7 en 9 van de Verordening.
4.Dit volgt uit artikel 18, negende lid, van de Pw.
5.Dit volgt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3351.
6.Dit volgt uit artikel 4, eerste lid en onder c, van de Verordening en de toelichting daarop.