ECLI:NL:RBMNE:2025:4977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/16/589457
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van borgen in een overeenkomst van borgtocht en de afwijzing van het beroep op misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2025 een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. [eiser] had geld geleend aan [onderneming] B.V., die in januari 2025 failliet werd verklaard. [eiser] vorderde betaling van de borgen, [gedaagde sub 1] c.s., op basis van een overeenkomst van borgtocht. De borgen voerden aan dat de overeenkomst onder druk en bedreiging was gesloten en vroegen om vernietiging van de borgtocht. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor misbruik van omstandigheden of bedreiging. De rechtbank wees de vordering van [eiser] toe en veroordeelde de borgen hoofdelijk tot betaling van € 190.059,53, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de borgen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling aan [eiser] en dat hun verweer niet slaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/589457 / HA ZA 25-125
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 september 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.J. Rijnbout,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M. Spaa.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
De zaak wordt behandeld door C.A.J. van Yperen, rechter, bijgestaan door mr. M.A. van Dijk - Overmars als griffier.
Aanwezig zijn:
- de heer [eiser] ,
- mr. Rijnbout voornoemd,
- de heer [A] , directeur-grootaandeelhouder van [gedaagde sub 1] c.s.,
- mr. Spaa voornoemd,
- de heer [B] , toehoorder.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3.
1.2.
Partijen hebben op de zitting van 5 september 2025 hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan. Die mondelinge uitspraak en de motivering daarvan is hieronder opgenomen in de paragrafen 3 en 4. Paragraaf 2 is toegevoegd voor de duidelijkheid. Na het wijzen van het mondeling vonnis heeft de rechtbank partijen gewezen op het recht tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft geld geleend aan [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). [onderneming] kon deze geldlening niet (op tijd) aflossen. Daarom is in september 2024 tussen [eiser] en [onderneming] een vaststellingsovereenkomst (door partijen ook ‘de schuldbekentenis’ genoemd) gesloten, waarin een terugbetalingsregeling is opgenomen. Daarnaast is door [eiser] een overeenkomst van borgtocht met [gedaagde sub 1] c.s. gesloten. [gedaagde sub 1] c.s. hebben zich door deze overeenkomst als borgen hoofdelijk verbonden aan de terugbetaling van alles wat [eiser] op basis van de vaststellingsovereenkomst van [onderneming] te vorderen heeft. In januari 2025 is [onderneming] failliet verklaard. [eiser] spreekt in deze procedure [gedaagde sub 1] c.s. aan als borgen voor wat hij van [onderneming] te vorderen heeft.
2.2.
[A] is middellijk bestuurder van zowel [onderneming] als van [gedaagde sub 1] c.s. Ook is hij de neef van [eiser] . Volgens [A] is hij door [eiser] onder druk gezet om de overeenkomst van borgtocht namens [gedaagde sub 1] c.s. te sluiten. [gedaagde sub 1] c.s. doen een beroep op misbruik van omstandigheden en bedreiging en vinden dat de overeenkomst van borgtocht op die gronden moet worden vernietigd. Dit verweer slaagt niet. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe. Dit wordt hierna verder uitgelegd.

3.De beoordeling

De vorderingen worden toegewezen
3.1.
De vorderingen van [eiser] worden toegewezen. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van, zoals gevorderd:
€ 190.059,53,
de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 1 maart 2025, en
de boeterente van € 30,00 per dag vanaf 1 maart 2025.
Omdat [eiser] gelijk krijgt, moeten [gedaagde sub 1] c.s. de proceskosten en nakosten van [eiser] betalen. Ook zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
[gedaagde sub 1] c.s. moeten een bedrag van € 190.059,53 betalen
3.2.
[eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. zijn een overeenkomst van borgtocht overeengekomen, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. zich als borgen hoofdelijk hebben verbonden tot betaling van alles wat [eiser] op basis van de vaststellingsovereenkomst van [onderneming] te vorderen heeft. Over de inhoud van de overeenkomst van borgtocht zijn partijen het met elkaar eens. Dit betekent dat vaststaat dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk door [eiser] kunnen worden aangesproken tot betaling van alles wat door [onderneming] uit de vaststellingsovereenkomst aan hem verschuldigd is.
Geen misbruik van omstandigheden of bedreiging
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben een beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomst van borgtocht. Als dat beroep slaagt, dan betekent het dat de overeenkomst van borgtocht niet heeft bestaan. Vernietiging van een overeenkomst heeft namelijk terugwerkende kracht tot het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst. Een geslaagd beroep op vernietiging zou dus betekenen dat [gedaagde sub 1] c.s. niets aan [eiser] zouden hoeven betalen. Maar, in dit geval slaagt dit verweer van [gedaagde sub 1] c.s. niet. [gedaagde sub 1] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat de overeenkomst van borgtocht onder bedreiging en/of door misbruik van omstandigheden is aangegaan, maar dat ziet de rechtbank anders.
3.4.
Allereest is niet komen vast te staan dat de overeenkomst van borgtocht door bedreiging tot stand is gekomen. [eiser] heeft op 15 september 2024 een WhatsAppbericht aan [A] gestuurd waarin staat: “
Besef jij wel dat er mensen voor minder vermoord worden?”. Dit WhatsApp-bericht kan mogelijk als bedreigend worden opgevat. Maar het antwoord op de vraag of sprake is van een bedreiging (omdat nadeel in het vooruitzicht wordt gesteld) kan in het midden blijven. Dit bericht is namelijk gestuurd op 15 september 2024 en dus nadat [A] namens [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst van borgtocht had ondertekend op 13 september 2024. Dat WhatsApp-bericht kan dus niet hebben geleid tot ondertekening van de overeenkomst van borgtocht. Er is dus geen sprake van een causaal verband tussen de mogelijke bedreiging en het aangaan van de overeenkomst van borgtocht. Zo’n causaal verband is wel vereist voor het slagen van dit verweer. Verder hebben [gedaagde sub 1] c.s. geen andere WhatsApp-berichten of stukken in de procedure gebracht waaruit – al dan niet in onderling verband – een bedreiging door [eiser] aan het adres van [A] kan worden opgemaakt.
3.5.
Ook is niet komen vast te staan dat de overeenkomst van borgtocht door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Namens [gedaagde sub 1] c.s. is hiertoe aangevoerd dat familieleden [A] hebben opgebeld en hebben gezegd dat de lening moet worden terugbetaald en dat familieleden zich hebben onttrokken van het familie-uitje. Onder deze omstandigheden zou [A] zich onder druk gezet hebben gevoeld de borgtocht te tekenen. De genoemde omstandigheden zijn zonder verdere uitleg niet te bestempelen als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW die misbruik van omstandigheden opleveren. De rechtbank kan zich voorstellen dat de genoemde omstandigheden als sociale druk voelen en als onprettig worden ervaren. Maar, dat iemand zich onder druk gezet voelt is op zichzelf niet voldoende voor het aannemen van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. [gedaagde sub 1] c.s. hebben verder niet uitgelegd waarom dat hier wel zo zou zijn. Dat wat [gedaagde sub 1] c.s. aan stellingen hebben aangevoerd, levert geen misbruik van omstandigheden op. Daarom gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod tot het horen van getuigen (familie) ter onderbouwing van deze stellingen.
3.6.
Dat [gedaagde sub 1] c.s. door het ondertekenen van de overeenkomst van borgtocht zijn benadeeld en [gedaagde sub 1] c.s. zelf geen belang bij de overeenkomst hebben, maakt ook niet dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Inherent aan een overeenkomst van borgtocht is dat de borg zichzelf financieel in een meer nadelige positie brengt.
3.7.
Bij het voorgaande weegt de rechtbank nog mee dat [A] twee weken voor het ondertekenen van de overeenkomst van borgtocht tekstvoorstellen voor de overeenkomst heeft gedaan en daarna nog twee weken de tijd heeft genomen om de overeenkomst van borgtocht te ondertekenen. Dat rijmt niet met de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat [A] door de op hem uitgeoefende druk geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen namens [gedaagde sub 1] c.s.
3.8.
De conclusie dat is dat het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat strekt tot vernietiging niet slaagt en de overeenkomst van de borgtocht dus in stand blijft. De hoogte van de vordering is door [gedaagde sub 1] c.s. niet betwist en wordt dus volledig toegewezen.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
[eiser] heeft verzocht om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat het vonnis meteen kan worden uitgevoerd, ook als hoger beroep tegen het vonnis wordt ingesteld. Uitgangspunt is dat een vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [gedaagde sub 1] c.s. hebben te weinig aangevoerd om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook hebben [gedaagde sub 1] c.s. niet toegelicht waarom aan de veroordeling de voorwaarde tot het stellen van zekerheid zou moeten worden verbonden. Deze voorwaarde zal de rechtbank daarom niet stellen.
[gedaagde sub 1] c.s. moeten de proceskosten betalen
3.10.
[gedaagde sub 1] c.s. krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
150,37
- griffierecht
2.723,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.909,37
3.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.12.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 190.059,53, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% per jaar over een bedrag van € 173.920,28, met ingang van 1 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30,00 per dag met ingang van 1 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk in de proceskosten van € 6.909,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door C.A.J. van Yperen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de rechter.