ECLI:NL:RBMNE:2025:5003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/4855
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor woninguitbreiding

Op 22 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor de uitbreiding van zijn woning, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening totdat op haar beroep was beslist. De vergunninghouder had echter aangegeven voorlopig geen gebruik te maken van de omgevingsvergunning, waardoor de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af zonder zitting. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in het bodemgeding. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wijziging van het bouwplan door het college als ondergeschikte wijziging was beoordeeld, waardoor de vergunninghouder verplicht was conform deze wijziging te bouwen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Spee, in aanwezigheid van griffier mr. I.C. de Zeeuw-t Lam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4855

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder], uit [woonplaats] , vergunninghouder.
Partijen worden in deze uitspraak verzoekster, het college en vergunninghouder genoemd.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de omgevingsvergunning die het college op 14 februari 2025 aan vergunninghouder heeft verleend voor het uitbreiden van zijn woning aan de voorgevel op het perceel Van [perceel] in [woonplaats] .
1.2.
Verzoekster woont aan de [adres] en zij is het niet eens met de omgevingsvergunning. Ze heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Vergunninghouder heeft na de hoorzitting een wijzigingstekening ingediend waarmee de diepte van de uitbouw wordt teruggebracht van 2,45 meter naar 1,45 meter. De breedte van de uitbouw blijft hetzelfde. Omdat het college de wijzigingen van het bouwplan als ondergeschikte wijzigingen heeft aangemerkt, zijn deze in bezwaar als onderdeel van de vergunning beoordeeld. Met het bestreden besluit van 16 juli 2025 heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen tot dat op haar beroep is beslist.
1.3.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [1] De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding met zaaknummer UTR 25/4586 niet.
3. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [2]
4. Vergunninghouder heeft met een e-mail van 22 augustus 2025 laten weten dat hij totdat de omgevingsvergunning onherroepelijk is hiervan geen gebruik zal maken. Hij heeft de bouwwerkzaamheden tot nader order uitgesteld.
5. Verzoekster heeft in een brief van 28 augustus 2025 in reactie hierop aangegeven dat zij haar verzoek om een voorlopige voorziening toch handhaaft. Volgens haar bestaan er juridisch twee varianten van het bouwplan naast elkaar: de oorspronkelijke omvangrijke aanvraag voor de uitbouw, en de verkleinde variant. Als gevolg hiervan is niet duidelijk op welke variant de toezegging van vergunninghouder om niet te starten met de werkzaamheden betrekking heeft.
6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat – gelet op de toezegging van vergunninghouder om voorlopig niet van de omgevingsvergunning gebruik te maken – er geen spoedeisend belang is. Dat er verschillende varianten van het bouwplan juridisch naast elkaar bestaan, ziet de voorzieningenrechter niet. Immers, het college heeft de wijziging van het bouwplan als ondergeschikte wijziging beoordeeld. Daarmee is de wijziging (verkleining) onderdeel van de omgevingsvergunning geworden en moet vergunninghouder conform deze wijziging te bouwen.
7. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee , voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-t Lam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.