In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een monumentale villa in Bosch en Duin, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een aannemer, over de nakoming van een aannemingsovereenkomst voor herstel en renovatie van de villa. Eiser stelt dat er een vaste aanneemsom is overeengekomen, terwijl gedaagde betoogt dat de overeenkomst op regiebasis is gesloten. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 september 2025, waarna de voorzieningenrechter op 18 september 2025 uitspraak deed. De voorzieningenrechter oordeelde dat er te veel onduidelijkheden zijn over de inhoud van de overeenkomst en de afspraken die zijn gemaakt. Eiser heeft zijn vorderingen onvoldoende onderbouwd, waardoor niet aannemelijk is dat de bodemrechter zijn vorderingen zal toewijzen. De vorderingen van eiser worden afgewezen, evenals de vordering in reconventie van gedaagde om betaling van openstaande facturen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, en gedaagde in de proceskosten van eiser in reconventie. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de noodzaak om in kort geding voldoende aannemelijkheid te bieden voor de vorderingen.