In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagde sub 2, die als gevolmachtigde van gedaagde sub 1 optreedt, met betrekking tot de nakoming van een koopovereenkomst van een bedrijfspand. De koopovereenkomst werd op 13 maart 2025 gesloten, maar gedaagde sub 2 weigert mee te werken aan de levering van het pand, stellende dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter heeft op 19 september 2025 uitspraak gedaan. De vorderingen van eiser tegen gedaagde sub 1 zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat gedaagde sub 1 handelingsonbekwaam is. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde sub 2 in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van gedaagde sub 1 gedagvaard kan worden. Eiser heeft voldoende spoedeisend belang aangetoond, aangezien de financiering voor de aankoop van het pand vervalt als het pand niet voor 17 november 2025 geleverd wordt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst rechtsgeldig is en dat gedaagde sub 2 moet meewerken aan de levering van het pand. De vordering tot meewerken aan de levering is toegewezen, met een dwangsom van € 1.000 per dag tot een maximum van € 100.000. Gedaagde sub 2 is ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.760,47. De vordering van eiser om het vonnis in de plaats te stellen van de akte van levering is afgewezen, omdat dit tot definitieve gevolgen zou leiden die moeilijk terug te draaien zijn in een later stadium.