ECLI:NL:RBMNE:2025:5036

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
11734787
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens onterecht gebruik titel hoogleraar door werknemer

In deze zaak verzoekt het RIVM om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 2022 voor het RIVM werkt. Het RIVM stelt dat [verweerder] niet integer heeft gehandeld door zichzelf hoogleraar te noemen en de titel van professor te gebruiken, terwijl hij deze titel niet meer mocht dragen. Dit zou hebben geleid tot een hoger salaris bij zijn indiensttreding. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af, omdat er geen redelijke grond is voor ontbinding. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] onzorgvuldig heeft gehandeld door de titel te gebruiken, maar dat dit niet leidt tot een wanprestatie of ernstig verwijtbaar handelen. De verstoring in de arbeidsverhouding is niet zodanig dat van het RIVM niet gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst in stand houdt. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden en dat het RIVM de proceskosten moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11734787 \ UE VERZ 25-172 BJvd/61169
Beschikking van 24 september 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN - RIVM,
gevestigd in Bilthoven,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna te noemen: het RIVM,
gemachtigde: mr. R.T. Boogers,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. W.M. Hes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 24;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 20, met een voorwaardelijk tegenverzoek;
- de aanvullende producties 25 en 26 van het RIVM;
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat er vandaag een beschikking zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verweerder] is werknemer van het RIVM. In deze zaak verzoekt het RIVM om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het RIVM stelt dat [verweerder] niet integer heeft gehandeld door zichzelf hoogleraar te noemen en de titel van professor te gebruiken, terwijl hij die titel niet (meer) mag gebruiken. Volgens het RIVM heeft [verweerder] hierdoor ook een hoger salaris gekregen bij zijn indienstreding. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat er geen redelijke grond is voor ontbinding.
3. De achtergrond van de zaak
3.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1962, werkt sinds 2022 voor het RIVM. [verweerder] deed dat eerst op ZZP basis en sinds 20 april 2023 is hij in dienst bij het RIVM. De functie van [verweerder] is [functie] en hij heeft een loon van € 3.800,18 bruto per maand.
3.2.
In 2015 was [verweerder] werkzaam bij Nutricia, waar hij de gelegenheid kreeg om voor één dag in de week de functie van hoogleraar te gaan vervullen bij de Universiteit van Amsterdam (hierna: de UVA). Bij besluit van 16 maart 2015 is [verweerder] benoemd tot bijzonder hoogleraar [.] bij de UVA voor de periode van vijf jaar.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.2.
Het RIVM stelt dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] moet worden ontbonden, primair vanwege wanprestatie, subsidiair vanwege verwijtbaar handelen, meer subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en uiterst subsidiair op grond van de cumulatiegrond. Het RIVM heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerder] de titel hoogleraar en/of professor gebruikte binnen het RIVM, terwijl hij deze titel niet meer mocht dragen. Ook stelt het RIVM dat [verweerder] bij zijn aanstelling een hoger salaris heeft gekregen (namelijk in schaal 14 in plaats van 13), omdat hij heeft gezegd dat hij hoogleraar was. Daarmee is volgens het RIVM afbreuk gedaan aan de naam en betrouwbaarheid van het RIVM. Ook stelt het RIVM dat het een negatieve werking zou kunnen hebben op de organisatie wanneer bekend wordt dat een werknemer van het RIVM een titel onrechtmatig (heeft) gebruikt. Het RIVM stelt dat [verweerder] in strijd met de Ambtenarenwet en uitvoeringsregelingen heeft gehandeld door dit te doen.
Het juridisch kader bij ontbinding wegens wanprestatie, verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en de cumulatiegrond
4.3.
Ontbinding op grond van wanprestatie is op basis van de wet mogelijk. [3] Er moet in dat geval sprake zijn van een ernstige wanprestatie, die zo ernstig is dat het ingrijpende gevolg van ontbinding rechtvaardig is. [4] De werkgever moet kunnen aantonen dat de werknemer structureel of ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Een kleine fout die slechts één keer voorkomt is meestal geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie. Ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer is mogelijk als dit handelen of nalaten zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [5] Of een ontbinding gerechtvaardigd is hangt van alle omstandigheden van het geval af. Als er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst in stand moet houden kan er de arbeidsovereenkomst ook worden ontbonden. [6] Er moet dan sprake zijn van een duurzame en ernstige verstoring van de onderlinge werkverhouding. Met de cumulatiegrond combineren twee of meer onvoldragen ontslaggronden alsnog een redelijke grond voor ontslag. [7]
4.4.
De kantonrechter oordeelt dat er geen redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.
Mocht [verweerder] de titel hoogleraar/professor voeren na 2020? Nee
4.5.
De regels over het gebruiken van de titel hoogleraar/professor staan in het Hooglerarenbeleid van de UVA. Dat hooglerarenbeleid is een invulling van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) en is naar [verweerder] toegestuurd bij zijn aanstelling. Het RIVM heeft een deel van het Hooglerarenbeleid van de UVA overgelegd. Blijkbaar is dit een geactualiseerde versie van een document van 2009. [8] Het RIVM en/of [verweerder] heeft niet uitgelegd wat er precies geactualiseerd is in het document, maar [verweerder] betwist niet dat het Hooglerarenbeleid zoals overgelegd door het RIVM klopt. De kantonrechter gaat daarom uit van de inhoud van het overgelegde beleid.
4.6.
De kantonrechter kan nergens uit opmaken dat [verweerder] het recht had om zich binnen en namens het RIVM te presenteren als professor. Hij was namelijk op het moment dat zijn dienstverband is gestart geen bijzonder hoogleraar meer, hooguit een oud-bijzonder hoogleraar met een ius promovendi. Die mogen alleen in het kader van de nog af te ronden promoties van eigen promovendi de titel hoogleraar of professor blijven voeren. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
4.6.1.
Volgens de toepasselijke regels van de UVA mocht [verweerder] gedurende zijn dienstverband bij het RIVM niet (langer) de titel hoogleraar of professor gebruiken. Uit artikel 3.5 van het Hooglerarenbeleid blijkt namelijk dat dit recht eindigt zodra de leeropdracht van een bijzonder hoogleraar stopt en/of zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar eindigt. [verweerder] heeft toegelicht dat hij in loondienst was bij Nutricia toen hij in 2015 voor 11,4/38e deel van de werktijd voor vijf jaar werd benoemd tot onbezoldigd hoogleraar. In het benoemingsbesluit van 16 maart 2015 staat dat de aanstelling voor de bepaalde tijd van vijf jaar is. [9] In het Hooglerarenbeleid staat dat in zo’n geval herbenoeming mogelijk is op voordracht van de betrokken decaan. [10] [verweerder] is nooit herbenoemd.
4.6.2.
Op de vraag van de kantonrechter wat dan de basis is geweest voor het ius promovendi (het recht om een wetenschapper te promoveren) dat [verweerder] na 2020 heeft uitgevoerd, heeft [verweerder] geantwoord dat hij aan de toenmalige decaan heeft gevraagd ‘hoe het nu zat met zijn titel’ en dat de decaan antwoordde dat ‘alles gewoon door kon lopen als hij geen officiële beëindigingsbrief had ontvangen’. Die informatie komt niet overeen met de toepasselijke regels zoals deze hiervoor zijn weergegeven.
4.6.3.
[verweerder] wist dat een bijzonder hoogleraarschap niet meer dan één keer met vijf jaar verlengd kon worden, tot maximaal tien jaar. Dat heeft hij namelijk verklaard bij de mondelingen behandeling. De kantonrechter neemt aan dat [verweerder] dat heeft afgeleid uit het juridische kader dat hij heeft geraadpleegd. Dat [verweerder] er zonder meer vanuit mocht gaan dat de informatie van de decaan klopte, kan de kantonrechter dus ook niet vaststellen. Dat is de reden dat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling aan [verweerder] heeft gevraagd of hij de decaan zijn benoemingsbesluit heeft laten zien en mede op basis daarvan het gesprek is gevoerd. Dat bleek niet het geval. De kantonrechter kan uit deze gang van zaken niet opmaken dat [verweerder] ervan uit mocht gaan dat hij was herbenoemd.
4.6.4.
Wat de werkzaamheden van [verweerder] bij de UVA in de periode na 2020 precies zijn geweest, is de kantonrechter ook niet duidelijk geworden. Kennelijk oefende hij het ius promovendi uit, maar of hij optrad als promotor vanuit een functie als bijzonder hoogleraar met een leeropdracht is niet gesteld of gebleken. [verweerder] heeft hierover ook geen duidelijkheid gegeven, maar alleen gezegd dat hij niet als promotor, maar in voorkomende gevallen als co-promotor optrad en werk verrichte zonder daarvoor betaald te krijgen (onbezoldigd). Daaruit kan niet worden afgeleid dat [verweerder] na 2020 feitelijk als bijzonder hoogleraar heeft gewerkt.
[verweerder] heeft onzorgvuldig gehandeld door ten onrechte gebruik te maken van de titel hoogleraar/professor
4.7.
Volgens het RIVM heeft [verweerder] gehandeld in strijd met wat een goed ambtenaar betaamt, door binnen het RIVM de titel hoogleraar/professor te gebruiken. Niet ter discussie staat dat [verweerder] dat heeft gedaan. Hij ondertekende namelijk e-mails en subsidieaanvragen met deze titel en heeft voor zijn kwaliteiten als zodanig ook aandacht gevraagd in gesprekken. [verweerder] betwist weliswaar de context en de manier waarop hij die titel in contacten met collega’s heeft gebruikt, maar dat het in voorkomende gevallen ter sprake is gekomen niet.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] onzorgvuldig heeft gehandeld door na 2020, terwijl hij beter had moeten weten, voort te blijven bouwen op zijn verleden als hoogleraar, ook buiten de UVA. De titel hoogleraar/professor roept namelijk een verwachting op van kwaliteiten die gekoppeld is aan een staat van dienst die volgens de regels zo’n verwachting rechtvaardigen. In het geval van [verweerder] was die titel na 2020 niet gerechtvaardigd, omdat [verweerder] zowel in duur als in achtergrond (namelijk gedurende zijn dienstverband bij Nutricia voor een specifieke leeropdracht) een beperkte academische carrière als hoogleraar achter de rug had. Dan is bescheidenheid op zijn plaats en het onnodig en zonder goede basis uitdragen van titels niet.
Heeft [verweerder] zodanig niet integer gehandeld dat van RIVM niet verwacht kan worden het dienstverband voor te laten duren? Dat is niet aannemelijk geworden
4.9.
Als ambtenaar wordt je geacht zorgvuldig te zijn in je doen en laten. [11] De vraag is of het onzorgvuldig handelen maakt dat het dienstverband met hem moet eindigen. De kantonrechter zal dit bespreken aan de hand van de stellingen van partijen over het handelen van [verweerder] bij zijn
aanstellingen
gedurende zijn dienstverband.
Het handelen van [verweerder] bij zijn aanstelling
4.10.
Het RIVM stelt dat [verweerder] bij zijn aanstelling een hoger salaris heeft bedongen vanwege zijn vermeende hoogleraarschap. Volgens het RIVM was de functie eigenlijk ingedeeld in schaal 13, terwijl [verweerder] vanwege zijn hoogleraarschap werd ingedeeld in schaal 14. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat de titel die [verweerder] uitdroeg de reden is geweest voor de indeling in salarisschaal 14 en legt dit als volgt uit.
4.11.
Bij de functie [functie] hoort een salaris dat kan vallen in de schaal 13 tot en met 15. [verweerder] was bekend bij het RIVM, omdat hij al op ZZP basis voor het RIVM werkte. Het RIVM heeft [verweerder] ook gevraagd om bij haar in loondienst te komen werken. Volgens [verweerder] is bij zijn aanstelling gesproken over zijn kennis en netwerk en was dit doorslaggevend voor de indeling in salarisschaal 14. Dit komt overeen met de verklaring van mevrouw [A] , die met hem het gesprek voerde over zijn aanstelling. [12] Volgens mevrouw [A] was zijn ervaring en netwerk de reden om met hem een vast dienstverband aan te gaan en omdat het RIVM [verweerder] graag in dienst wilde is besloten hem schaal 14 toe te kennen. Het staat ook niet ter discussie dat [verweerder] een breed netwerk had. Bovendien was de titel van hoogleraar/professor ook niet vereist voor de functie bij het RIVM.
Het handelen van [verweerder] gedurende zijn dienstverband
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat er vlak na de indiensttreding van [verweerder] een efficiëntieslag is geweest binnen het RIVM, waarbij de leidinggevende werd gewisseld. Vrij snel na die wisseling was er een verstoring in de verhouding tussen de nieuwe leidinggevende, mevrouw [B] en [verweerder] . Dit is ontstaan bij een mogelijk misverstand bij de komst van een stagiaire. Volgens [verweerder] was hem vanuit de Universiteit van Leiden gevraagd om deze stagiaire te begeleiden en wilde hij dat ook graag, omdat hij daar ervaring in had vanuit de UVA. [verweerder] heeft gezegd dat hij dit heeft aangegeven bij mevrouw [B] , maar dat zij zei dat het aan haar was om te bepalen wie de stagiaire ging begeleiden. Vervolgens heeft [verweerder] tegen [B] iets in de trant gezegd van: ‘Weet je wel dat ik hoogleraar ben en hier ervaring in heb’. [verweerder] heeft uitgelegd dat hij bedoelde te zeggen dat hij kennis had van begeleiding van stagiaires en dat hij daarom de juiste persoon hiervoor zou zijn. Maar zo is dat niet bij mevrouw [B] overgekomen. Vervolgens is de verhouding verstoord geraakt.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat de verstoring beide partijen aan te rekenen valt, omdat partijen hierover beter hadden kunnen communiceren. [verweerder] had bijvoorbeeld eerst aan [B] kunnen vragen of hij de stagiaire mocht begeleiden en [B] had aan [verweerder] kunnen vragen wat hij bedoelde met zijn reactie. Vervolgens is er een sneeuwbaleffect ontstaan. Deze verstoring heeft er namelijk toe geleid dat er een onderzoek naar [verweerder] is gestart over zijn hoogleraarschap en het gebruik van die titel. [B] leek vanaf dat moment [verweerder] als ‘bedrieger’ te zien en daarna is er vanuit het RIVM ook steeds gestuurd op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en niet op het oplossen van het conflict.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is uit bovenstaande miscommunicatie, waarop het gestelde niet integere handelen is gebaseerd, niet af te leiden dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met de Ambtenarenwet of de Gedragscode Integriteit Rijk. Datzelfde geldt voor het ondertekenen van mails en subsidieaanvragen met de titel die [verweerder] niet mocht gebruiken. Dat was, zoals hiervoor overwogen onzorgvuldig en onjuist, maar het stempel niet integer is daarvoor te zwaar. Niet gebleken is namelijk dat [verweerder] RIVM intern of extern schade heeft berokkend door op die manier deze titel te voeren. Het RIVM heeft ook niets gezegd over de kwaliteit van de werkzaamheden van [verweerder] of andere dingen die relevant zijn volgens de Gedragscode Integriteit Rijk verband houdend met het oneigenlijk gebruik van de titel van hoogleraar.
4.15.
Dit maakt dat het niet aannemelijk is geworden dat [verweerder] in strijd met de integriteit heeft gehandeld bij zijn aanstelling of gedurende het dienstverband. Daarom kan het onterechte gebruik van de titel hoogleraar/professor niet leiden tot een wanprestatie of ernstig verwijtbaar handelen dat een einde van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Er is ook geen grond voor ontbinding vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, omdat de (oorzaak van de) verstoring van de arbeidsverhouding tussen [verweerder] en zijn leidinggevende niet zodanig is dat er van het RIVM niet gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst in stand houdt. Bovendien heeft er nog geen mediation plaatsgevonden. Omdat geen van de ontslaggronden in aanmerking komen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, is er ook geen mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van de cumulatiegrond.
Conclusie
4.16.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden. Dat betekent dat ook de overige verzoeken van het RIVM, namelijk het bepalen van een einddatum, de veroordeling tot terugbetaling van het door [verweerder] ontvangen loon van € 4.850,- netto en het bepalen dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding zullen worden afgewezen.
4.17.
De kantonrechter realiseert zich dat de verstoring in de arbeidsverhouding die tussen partijen is ontstaan daarmee niet is opgelost. Daarvoor is nodig dat de focus niet langer wordt gelegd op het gebruik van de titel van hoogleraar door [verweerder] maar wordt gekeken naar het grotere geheel en op die manier wordt geprobeerd het onderliggende conflict op te lossen.
De voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder] komen niet aan een beoordeling toe
4.18.
[verweerder] heeft tegenverzoeken ingediend voor het geval de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. In dat geval verzoekt [verweerder] een transitievergoeding van € 3.746,10 bruto, toekenning van een billijke vergoeding van € 58.718,23 bruto en het bepalen van een einddatum zonder rekening te houden met de opzegtermijn. Aangezien er niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de verzoeken zijn ingediend (namelijk de ontbinding) komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling hiervan.
Het RIVM moet de proceskosten betalen, maar niet de verzochte volledige proceskostenvergoeding
4.19.
De proceskosten komen voor rekening van het RIVM, omdat het RIVM overwegend ongelijk krijgt. [verweerder] verzoekt de kantonrechter om toekenning van alle gemaakte advocaatkosten met betrekking tot deze procedure, namelijk € 6.828,95. Toekenning van de volledige proceskostenvergoeding kan alleen als er sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen aan de zijde van het RIVM. Daar is in deze procedure geen sprake van. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief.
4.20.
De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,
5.2.
veroordeelt het RIVM in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als het RIVM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [13] .
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 6:265 BW.
4.Hoge Raad 20 april 1990,
5.Artikel 7:669 lid 3 sub e BW.
6.Artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
7.Artikel 7:669 lid 3 sub i BW.
8.Productie 12 verzoekschrift.
9.Productie 12 verzoekschrift.
10.Artikel 3.2.2. vierde alinea, productie 12 verzoekschrift.
11.Artikel 6 Ambtenarenwet 2017.
12.Productie 12 verzoekschrift.
13.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.