ECLI:NL:RBMNE:2025:5050

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
1631894322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige nicht door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van enkele jaren schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn jongere nichtje. De verdachte, geboren in 2000, heeft in de periode van 1 januari 2016 tot 17 juni 2020 en van 17 juni 2020 tot 11 augustus 2021 ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de eerste handelingen nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in (sterk) verminderde mate toerekeningsvatbaar is en heeft het jeugdstrafrecht toegepast. De rechtbank heeft een voorwaardelijke taakstraf opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte een training over seksualiteit moet volgen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 8.000 euro, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen gevolgen. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de officier van justitie en de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/318943-22 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 2 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
- [verdachte] ;
- de advocaat van [verdachte] : mr. L.E. Toet;
- de moeder van [verdachte] , [moeder 1] en haar partner, [partner] ;
- de officier van justitie: M. Rademaker;
- de benadeelde partij: [slachtoffer] , bijgestaan door mr. M. Rotgans;
- de ouders van [slachtoffer] , [moeder 2] en [vader] ;
- [A] , reclasseringsmedewerker bij de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
- [B] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming.

2.TENLASTELEGGING

Samengevat beschuldigt het Openbaar Ministerie [verdachte] ervan dat hij:
feit 1:
in de periode van 1 januari 2016 tot 17 juni 2020 in Nieuwegein met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
feit 2:
in de periode van 17 juni 2020 tot 11 augustus 2021 in Nieuwegein met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. In de
eerste plaats omdat er onvoldoende wettig, maar ook geen overtuigend bewijs in het dossier zit om tot een bewezenverklaring te komen. In de tweede plaats omdat de handelingen niet gekwalificeerd kunnen worden als seksueel binnendringen van het lichaam, zoals bedoeld in artikel 244 en 245 Sr.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat de feiten zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Het proces-verbaal van aangifte door [moeder 2] (moeder van [slachtoffer] ), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wie bent u?
A: Ik ben [moeder 2] . Ik heb een dochter [slachtoffer] .
V: Kunt u in eigen woorden omschrijven waarvan u aangifte doet?
A: [slachtoffer] is seksueel betast of aangerand op heel jonge leeftijd al. [2]
V: Tot wanneer heeft het plaatsgevonden?
A: Wat ik van haar begrijp is het nooit helemaal gestopt. Twee jaar geleden, in juli 2019, zijn wij verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . [slachtoffer] was 11 jaar toen wij zijn verhuisd. Het structurele misbruik vond plaats in de tijd dat wij nog in [plaats 1] woonden. In de periode na ons verhuizen zijn er wel momenten geweest dat ze samenkwamen, [verdachte] en [slachtoffer] , maar dat was wel minder geworden door de verhuizing. Dat was niet meer structureel zoals voor de verhuizing. Voor de verhuizing woonden wij allemaal in [plaats 1] en kwamen ze vaak bij elkaar, wekelijks.
V: Waar is het gebeurd?
A: Wat [slachtoffer] heeft aangegeven is het gebeurd in het huis bij de opa en oma van [slachtoffer] . Het adres is [adres 2] [plaats 1] . Het is gebeurd op de [adres 1] [woonplaats] het huis van [C ] en [verdachte] . En het is buiten gebeurd in Nieuwengein, waar precies dat weet ik niet.
V: Wat heeft [slachtoffer] verteld? [3] A: Dat zij seksueel misbruikt is door [verdachte] , dat het wekelijks is gebeurd en zij gedwongen werd.
V: Wat heeft [slachtoffer] aan u verteld over de seksuele handelingen?
A: Dat ze uit gekleed moest worden. Hij heeft haar overal betast. Hij heeft met zijn vinger in haar vagina gezeten. Ze vroeg aan mij of ik nog wist dat zij een schaafwond op haar rug had. Ik kon mij dat nog herinneren. [slachtoffer] vertelde dat zij toen bij [verdachte] op de slaapkamer bij mijn schoonouders was en dat hij toen iemand aan hoorde komen en dat [slachtoffer] toen een duw kreeg van [verdachte] . Zij was toen ergens tegen aangevallen waardoor ze een schaafplek op haar rug had gekregen. In de avond heb ik dat toen ook gezien en ik vroeg ook aan haar hoe zij daaraan kwam. [slachtoffer] had toen gezegd dat zij was gevallen. Wanneer dat was dat weet ik niet meer.
A: In die periode zag ik aan [slachtoffer] dingen. Ze was anders, onrustiger. Later zelfs veel meer terug trok. Of [slachtoffer] zei dat ze buikpijn had. Toen het contact er nog wel was voordat wij verhuizen uit [plaats 1] waren er ook mindere periodes met [slachtoffer] .
Toen wij verhuisd waren ging het weer beter met [slachtoffer] . Zij zag [verdachte] nog wel maar veel minder na de verhuizing.
V: Hoe zit het met lichamelijke klachten die [slachtoffer] had in die tijd?
A: Haar vagina was heel vaak rood en zij had vaak buikpijn. [4]
V: Waarom heeft [slachtoffer] het niet eerder aan u verteld?
A: Dat heb ik aan haar gevraagd. Het was weer wat weggestopt na het verhuizen.
Er was nooit een goed moment om het te vertellen en schaamte en ongeloof. Hun woonden toch niet weer meer in de buurt. Maar doordat het contact weer meer werd met [verdachte] zocht hij toenadering tot haar. [5]
Proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum 2] 2008
Zij 8 of 9 jaar oud was. Zij elke zondag bij haar opa en oma was. Haar neef genaamd [verdachte] daar ook altijd was. [verdachte] op een gegeven moment porno liet zien aan haar op zijn telefoon. [6] Dat hij met zijn vingers bij haar vagina ging voelen. Dat hij met zijn vingers in haar vagina ging. Hij eerst met een vinger, daarna met twee. Zij zei dat het zeer deed, maar hij doorging.
De ergste keer bij [verdachte] thuis was, hij toen 18 of 19 jaar was. Ze aan het gamen waren op zijn kamer, hij ineens de tv uitzette en met zijn hand in haar broek ging. Hij trok haar op zich, zij lag met haar rug op [verdachte] , hij lag ook zijn rug. Hij haar toen ging vingeren eerst met een vinger, later met twee. Het deed heel veel pijn. Ze wilde weg, maar [verdachte] hield haar tegen.
Hij vaak met zijn vingers in haar vagina ging en draaiende bewegingen maakte. Hij ook de vagina streelde. Als ze zei dat het pijn deed [verdachte] zei o dat is niets even aan wennen. Hij ging altijd gewoon door. Ze wel eens een keer zijn hand moest pakken en dan op zijn broek bij zijn geslachtsdeel voelen. Zij voelde dat dat hij een stijve penis had.
[verdachte] tijdens het vingeren kreunde en een rood hoofd kreeg.
Zij wel eens extra sterk haar benen bij elkaar hield maar [verdachte] zo sterk was en deze altijd weer uit elkaar trok. Zijn hand wel eens wegduwde, maar [verdachte] deze altijd weer terug in haar broek deed. Als ze zei dat ze weg wilde, [verdachte] zei dat ze moest blijven.
[verdachte] wel eens filmpjes van mensen liet zien die seks hadden met elkaar en hij dan zei dat gaan wij ook doen. Zij was dan erg bang. Zij was toen 10 of 11 jaar oud. [verdachte] soms wel met zijn handen over haar tepels is gegaan.
Ze dachten dat haar vader kwam en ze toen hard van het bed is afgevallen en schrammen op haar rug had.
Het stopte toen opa en oma waren verhuisd en zij in groep 8 zat en 12 jaar oud was. [7]
Proces-verbaal van bevindingen studio verhoor [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Ok, dus hij heeft jou alleen maar beneden bij je vagina aangeraakt begrijp ik.
A: ja, hij sloeg wel eens op m’n kont. [8]
Een geschrift, namelijk een verklaring van gynaecoloog [gynacoloog] van 11 mei 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: Mw. [slachtoffer]
Geb. [geboortedatum 2] 2008
Bovengenoemde patiënte zag ik op 11-05-20 voor controle op onze polikliniek.
Last van labia. 12 jaar.
Linker labium vergroot en dik. Wat jeuk. Paar maanden. [9]
Een geschrift, namelijk journaalregels van huisarts [huisarts] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
24-04-2020
Steeds meer last van li schaamlip, hier al eerder voor geweest, hinder is duidelijk toegenomen, nu elke dag last bij lopen en bewegen, ook bij paardrijden, vaak rood.
19-02-2020
Houdt vaginale klachten, bezorgdheid moeder over aspect schaamlippen, soms dikker en dan weer minder.
29-01-2020
Houdt vaginale klachten. [10]
5-11-2019
Vaginale schimmel komt ieder keer terug.
8-10-2019
Moeder: nog steeds last, weer jeuk en roodheid.
25-09-2019
Soms toch weer jeuk en wat wit gezien rond schaamlippen.
31-05-2019
Houdt last van vaginale klachten.
20-05-2019
Veel last van schimmelinfectie sinds 2 weken, vraagt weer om fluconazol. jeuk en roodheid, ook van binnen jeuk.
12-04-2019
Al langere tijd jeuk vagina, rood. [11]
Proces-verbaal van verhoor getuige [vader] (vader van [slachtoffer] ), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ging vaak op zondag naar mijn vader en moeder en [verdachte] en [slachtoffer] gingen vaak samen op mijn oude slaapkamer filmpjes kijken. Ik kan me nog een keer herinneren dat ik naar de slaapkamer liep en dat ik de deur opende en dat ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] van zich af gooide. Ik zei: Doe eens normaal wat is er aan de hand? [verdachte] had het over een spelletje doen en ik heb [slachtoffer] meegenomen naar de woonkamer. Op dat moment voelde het niet goed wat ik zag. Ik denk tussen 2016 en 2018. [12]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [moeder 1] (moeder van [verdachte] ) van 24 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wat ik mij herinner en wat ik weet, is dat hij heeft aangegeven dat het is gebeurd. Dat hij tussen haar benen heeft gezeten, hij zei: “Ja, [D] dat is gebeurd”.
Als mijn zoon dingen tegen mij zegt, dan ga ik ervan uit dat het zo is gebeurd.
[slachtoffer] en [verdachte] waren altijd een-op-een. [13]
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader zedenzaken
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (gestelde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Veelal is het ook zo dat de (belastende) verklaring van het vermeende slachtoffer tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zelf zijn er vaak niet.
Alleen een betrouwbare verklaring van degene die heeft verklaard slachtoffer te zijn (hierna kortheidshalve: slachtoffer), kan als uitgangspunt dienen voor de verdere beoordeling van aan een verdachte ten laste gelegde feiten. Bij de beoordeling van een verklaring op betrouwbaarheid gaat het onder andere om consistentie, authenticiteit, spontaniteit en waargenomen emoties.
Gelet op het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is alleen een verklaring van het slachtoffer, zelfs als die betrouwbaar is, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat – op grond van vaste rechtspraak – in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet is vereist dat de gedragingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank zal dan ook eerst moeten vaststellen of zij de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar vindt en – als dat zo is en de verklaring dus als bewijsmiddel kan worden gebruikt – vervolgens ook moeten nagaan of in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor deze verklaring.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd gedetailleerd, concreet, consistent en authentiek zijn.
[slachtoffer] heeft op meerdere momenten verklaard over wat er gedurende de tenlastegelegde periode tussen haar en [verdachte] is voorgevallen. Zij heeft allereerst aan haar moeder verteld wat [verdachte] bij haar had gedaan. Daarna heeft zij tweemaal in een kindvriendelijke studio tegen de politie verteld wat [verdachte] bij haar heeft gedaan.
Bij de politie heeft [slachtoffer] gedetailleerd verklaard over de concrete handelingen die [verdachte] bij haar heeft verricht. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] elke zondag als zij met haar vader bij haar opa en oma was, seksuele handelingen bij haar verrichtte. Dat gebeurde vanaf haar achtste totdat zij verhuisde op 12-jarige leeftijd. De seksuele handelingen hielden met name in dat zij werd betast door [verdachte] en dat hij met zijn vingers in haar vagina ging. Dat gebeurde ook wel eens in de slaapkamer van [verdachte] , namelijk als zij voor een verjaardag bij [verdachte] thuis waren. Na de verhuizing is zij nog een keer misbruikt, na het overlijden van de vader van [verdachte] , vlak voordat ze het aan haar moeder vertelde. [slachtoffer] weet in haar verklaringen heel specifieke momenten te benoemen en ook specifiek wat [verdachte] op die momenten bij haar heeft gedaan.
De verklaringen van [slachtoffer] tegenover de politie zijn in lijn met wat [slachtoffer] , blijkens de aangifte, tegen haar moeder heeft verklaard. [slachtoffer] heeft steeds in grote lijnen en ook op detailniveau hetzelfde verhaal verteld. De door de verdediging aangedragen verschillen zijn naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang en doen niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] dan ook consistent.
Dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek is, leidt de rechtbank onder meer af uit het feit dat [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] ook wilde dat zij zijn geslachtsdeel betastte, maar dat ze dat heeft geweigerd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] het misbruik niet groter heeft willen maken dan hoe het volgens haar is gegaan.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank, net als de officier van justitie, dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook professor [E] in de rapporten die hij in deze zaak heeft uitgebracht, geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van de betrouwbaarheid van de eerste verklaring van aangeefster.
Steunbewijs
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op essentiële onderdelen concrete steun vindt in ander bewijsmateriaal, te weten de verklaringen van de moeder en vader van [slachtoffer] , de medische gegevens van [slachtoffer] en de verklaring van de moeder van [verdachte] .
Volgens de verklaring van de moeder van [slachtoffer] , [moeder 2] , vonden de seksuele handelingen plaats toen zij nog in [woonplaats] woonden en is het begonnen toen [slachtoffer] ongeveer acht of negen jaar was. Vanaf haar achtste jaar kwam [slachtoffer] volgens haar moeder praktisch iedere week bij haar opa en oma, waar [verdachte] ook aanwezig was. Zij verklaart dat het rond de tenlastegelegde periode slecht met haar dochter ging. [slachtoffer] had bijvoorbeeld ruzie met kinderen op school, reageerde bozig en emotioneel en had veel buikpijn, hetgeen zij daarvoor niet had. Nadat [slachtoffer] rond haar twaalfde verhuisde en [verdachte] minder vaak zag, ging het beter met [slachtoffer] . Rond het overlijden van de vader van [verdachte] in juni 2021 kwam er weer contact met [verdachte] , waarna het opvallend genoeg weer slechter met [slachtoffer] ging.
Daarnaast verklaart de moeder van [slachtoffer] dat zij in de tenlastegelegde periode samen met [slachtoffer] vaak de huisarts heeft bezocht en zelfs een keer de gynaecoloog, omdat [slachtoffer] last had en, ondanks het gebruik van medicatie, last bleef hebben van haar vagina. Deze verklaring wordt ondersteund door de medische gegevens van [slachtoffer] , waaruit blijkt dat zij in 2019 en 2020 regelmatig naar de huisarts is geweest in verband met vaginale klachten. De moeder van [slachtoffer] verklaart dat de klachten verdwenen na de verhuizing, nadat het contact met [verdachte] was gestopt, en dat de klachten sindsdien ook niet meer zijn teruggekomen.
De vader van [slachtoffer] , [vader] , verklaart dat [slachtoffer] en [verdachte] op zondag vaak samen filmpjes keken op een slaapkamer bij zijn ouders thuis. Hij verklaart dat hij een keer heeft waargenomen dat [verdachte] [slachtoffer] van zich afgooide, nadat hij de deur van de slaapkamer had geopend. Op zijn vraag wat er aan de hand was, had [verdachte] geantwoord dat het om een spelletje ging. De vader van [slachtoffer] verklaart dat wat hij zag, voor hem niet goed voelde.
Tot slot dient de verklaring van de moeder van [verdachte] , [moeder 1] , als steunbewijs. Zij bevestigt dat [slachtoffer] en [verdachte] altijd één-op-één waren. Daarnaast verklaart zij dat [verdachte] tegen haar heeft gezegd dat het is gebeurd en dat hij tussen haar benen heeft gezeten. Op de vraag hoe zij aankijkt tegen de twijfels die zijn geuit over de betrouwbaarheid van [verdachte] verklaringen, antwoordt zij dat wanneer haar zoon iets tegen haar zegt, zij ervan uitgaat dat dit ook daadwerkelijk zo is gebeurd.
(On)mogelijkheid van het tenlastegelegde in het licht van het NIFP onderzoek
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] de tenlastegelegde gedragingen niet kan hebben gepleegd, in het licht van de bevindingen van de psycholoog van het NIFP, drs. F. Jonker, die onderzoek heeft gedaan naar de persoon van de verdachte.
Drs. Jonker schrijft in haar advies dat zij bij [verdachte] geen enkele kennis over of interesse in seksualiteit heeft kunnen vaststellen, dat voor het kunnen doorvoelen van seksuele opwinding bij een ander Theory of Mind nodig is die op gevoelsniveau bij [verdachte] niet tot nauwelijks is ontwikkeld en dat hij ook onvoldoende vermogens heeft ontwikkeld om een ‘dubbelleven’ te kunnen leiden. Daarmee lijkt zij in overweging te willen geven dat de tenlastegelegde gedragingen haar, in het licht van de persoon van de verdachte, onwaarschijnlijk voorkomen.
Uit de rapportage van de drs. Jonker blijkt dat zij met [verdachte] niet of nauwelijks een gesprek heeft kunnen voeren over het tenlastegelegde. In de rapportage is te lezen dat praten over seksualiteit bij [verdachte] en zijn moeder gevoelens van schaamte oproept (pagina 10), hetgeen het gesprek over seksualiteit in het algemeen en de tenlastegelegde gedragingen in het bijzonder lastig maakt. Drs. Jonker heeft niet onderzocht, zo schrijft zij ook zelf (pagina 25), of [verdachte] seksueel opgewonden kan raken, zodat haar overweging in dit verband - zoals ook prof. [E] opmerkt in zijn aanvullende rapportage - niet is gebaseerd op (wetenschappelijk) onderzoek. De vraag is of [verdachte] werkelijk geen kennis van seksualiteit en interesse in seksualiteit had, of dat hij die wel had, maar daar in de gesprekken geen blijk van heeft gegeven. Op basis van de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] wel kennis van en interesse in seksualiteit had, maar daarover niet het gesprek heeft willen of kunnen voeren. Daarbij wijst de rechtbank ook nog op de informatie van zijn middelbare school uit 2016 die is opgenomen in de NIFP rapportage, inhoudende dat [verdachte] op de middelbare school (onder andere) seksuele bewegingen maakte op momenten hij zich onzeker voelde en zich probeerde te handhaven door stoer gedrag (pagina 13).
De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar betoog dat uit het NIFP onderzoek volgt dat [verdachte] de tenlastegelegde gedragingen niet kan hebben gepleegd.
Seksuele strekking
Ten aanzien van de verweren van de raadsvrouw dat de handelingen van [verdachte] geen ontuchtig karakter hadden, omdat ze niet seksueel bedoeld waren en omdat [verdachte] en [slachtoffer] gelijkwaardig aan elkaar waren, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft bepleit dat dat de handelingen van [verdachte] geen seksuele bedoeling en lading hadden en het spel van vadertje-en-moedertje niet te buiten gingen. De rechtbank ziet dat anders. [slachtoffer] verklaart tegenover de politie dat het allemaal is begonnen met het laten zien van porno filmpjes op de telefoon van [verdachte] . Ook verklaart [slachtoffer] dat [verdachte] tijdens de handelingen kreunde, rood aanliep en een erectie kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat de handelingen wel degelijk een seksuele lading en bedoeling hadden.
Hoewel [verdachte] verstandelijk op het niveau van een achtjarige functioneert, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een zodanige gelijkwaardigheid dat de seksuele handelingen ieder ontuchtig karakter ontberen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het is vaste jurisprudentie dat onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar het ontuchtig karakter kan ontbreken. Dit kan het geval zijn als die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake is van een affectieve relatie. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
[verdachte] heeft gedurende een periode van enkele jaren regelmatig en veelvuldig seksuele handelingen bij zijn zeven jaar jongere nichtje [slachtoffer] verricht. [verdachte] was op het moment dat hij dat voor het eerst deed vijftien jaar oud. [slachtoffer] was toen acht jaar oud. [slachtoffer] en [verdachte] bevonden zich in heel andere levens- en ontwikkelingsfases, ook al functioneerde (en functioneert) [verdachte] onder zijn kalenderleeftijd. Het verschil in fysieke en seksuele ontwikkeling was tussen [verdachte] en [slachtoffer] immers groot. [verdachte] had fysiek gezien overwicht op [slachtoffer] . Hij kon [slachtoffer] onderste boven houden. [14] [verdachte] ontwikkelde zich lichamelijk kennelijk normaal voor een vijftienjarige. Fysiek was hij sterker dan [slachtoffer] . Uit het feit dat [verdachte] pornofilmpjes op zijn telefoon had, blijkt dat hij interesse had in seksualiteit, terwijl [slachtoffer] daar nog geheel niet aan toe was.
Dat [verdachte] en [slachtoffer] verstandelijk en sociaal-emotioneel enigszins op hetzelfde niveau functioneerden, heft de hiervoor beschreven fysieke ongelijkwaardigheid en ongelijkheid in seksuele ontwikkeling niet op.
Daarbij komt dat niet kan worden gesproken van een affectieve relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Aan de zijde van [slachtoffer] was geen sprake van vrijwilligheid, laat staan van initiatief. Zij onderging de handelingen die [verdachte] bij haar verrichtte. Als ze zich licht verzette of kenbaar maakte dat iets pijn deed, liet hij zich daardoor niet tegenhouden.
De rechtbank kan de verdediging dan ook niet volgen in haar betoog dat het ontuchtig karakter van de seksuele handelingen ontbreekt. Omdat ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden waardoor het ontuchtige karakter zou ontbreken, concludeert de rechtbank dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en een ontuchtig karakter hebben gehad.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periodes ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] , mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
1
op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot 17 juni 2020 te Nieuwegein ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte en
- het slaan op de billen van die [slachtoffer] door hem, verdachte en
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en
- het steken van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte,
2
op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juni 2020 tot 11 augustus 2021 te Nieuwegein ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer]
door hem, verdachte en
- het slaan op de billen van die [slachtoffer] door hem, verdachte en
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en
- het steken van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] een training over seksualiteit moet volgen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, indien zij tot een bewezenverklaring komt, verzocht bij het bepalen van de straf allereerst in strafverminderende zin rekening te houden met het feit dat het een oude zaak betreft en de redelijke termijn ruimschoots is overschreden.
Deze overschrijding van de redelijke termijn roept volgens de raadsvrouw de vraag op of het opleggen van enige straf nog wel passend zou zijn. Primair verzoekt de raadsvrouw om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen. Hierbij wijst de raadsvrouw op de NIFP-rapportage waaruit volgt dat een jeugddetentie wegens de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] ten zeerste wordt afgeraden. Ook houdt zij voor dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geen enkele meerwaarde ziet in het opleggen van een onvoorwaardelijk strafdeel en dat de Raad het van belang vindt dat [verdachte] iets leert over hoe hij om kan gaan met seksualiteit en intimiteit. Daarbij benadrukt de raadsvrouw dat de Raad ook nadrukkelijk heeft aangegeven voorkeur te geven aan het inzetten van interventies vanuit een vrijwillig kader. Het feit moet in (sterk) verminderde mate aan [verdachte] worden toegerekend. Er is zelfs overwogen om het ten laste gelegde helemaal niet aan hem toe te rekenen, omdat hij de ernst van wat hij gedaan zou hebben niet begrijpt.
Subsidiair verzoek de raadsvrouw om een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, eventueel onder de voorwaarde dat [verdachte] een training seksualiteit en intimiteit zal moeten volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst en omstandigheden van de feiten
[verdachte] heeft zich gedurende een periode van enkele jaren veelvuldig schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn zeven jaar jongere nichtje [slachtoffer] , die op het moment dat het begon nog maar acht jaar was. Door zijn handelen heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De handelingen vonden met name plaats in de woning van hun opa en oma, een plek waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. Hoewel [verdachte] ten tijde van het bewezenverklaarde in ontwikkelingsniveau zelf erg jong was, maakte verschil in ontwikkeling - zowel op fysiek als seksueel vlak - dat [verdachte] onmiskenbaar overwicht had op [slachtoffer] .
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven daarvan nog langdurig psychisch nadelige gevolgen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] , die door haar zelf ter terechtzitting is voorgedragen, blijkt hoeveel impact het handelen van [verdachte] op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) van [verdachte] van 26 februari 2024. Hieruit volgt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank gelet op het NIFP-rapport van 20 september 2023, opgesteld door klinisch psycholoog F. Jonker. Dit psychologisch rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
[verdachte] functioneert cognitief op de grens van een matig tot licht verstandelijk beperkt niveau, wat grofweg vergelijkbaar is met het ontwikkelingsniveau van een achtjarige. Sociaal-emotioneel functioneert [verdachte] op een nog jonger ontwikkelingsniveau. Naast de verstandelijke beperking is sprake van een autismespectrumstoornis. Als het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, kan volgens de deskundige gesteld worden dat zowel de verstandelijke beperking als de autismespectrumstoornis van zeer grote invloed zijn geweest. De deskundige adviseert het ten laste gelegde – indien bewezen – [verdachte] in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. Er is overwogen om het ten laste gelegde geheel niet aan [verdachte] toe te rekenen, maar er is uiteindelijk voor gekozen om het in (sterk) verminderde mate aan hem toe te rekenen. De deskundige concludeert dat de kans op herhaling van seksuele recidive laag is. De deskundige adviseert om [verdachte] te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] zelf is het volgens de deskundige raadzaam om hem seksuele voorlichting te laten geven door een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. De training zou dan moeten bestaan uit psycho-educatie over seksualiteit, intimiteit en relaties. Deze interventie kan uitgevoerd worden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, met toezicht van de jeugdreclassering. De deskundige raadt jeugddetentie ten zeerste af, omdat dat als schadelijk voor de ontwikkeling van [verdachte] wordt ingeschat, zelfs als hij op een bijzondere afdeling zou verblijven.
Verder heeft de rechtbank gelet op het rapport van de Raad van 21 mei 2025. Als de ten laste gelegde feiten worden bewezen, adviseert de Raad om [verdachte] een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad ziet pedagogisch geen enkele meerwaarde om [verdachte] een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen en vindt het niet passend om [verdachte] , met zijn ontwikkelingsniveau, vier jaar nadat het vermeende gedrag is gestopt nog een straf te laten uitvoeren. Als [verdachte] een straf moet krijgen voor zijn grensoverschrijdende gedrag, adviseert de Raad om een straf op te leggen in de vorm van een training over seksualiteit en intimiteit, met toezicht vanuit de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSJB&JR). Net als de NIFP-deskundige ontraadt de Raad oplegging van jeugddetentie ten zeerste, ook in voorwaardelijke vorm, omdat die strafmodaliteit gezien het ontwikkelingsniveau en de problematiek van [verdachte] een averechts effect zal hebben op de ontwikkeling van [verdachte] .
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor beschreven conclusies van de psycholoog en de Raad en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de feiten dan ook in (sterk) verminderde mate toerekenen aan de [verdachte] . Daarnaast zal de rechtbank ten aanzien van [verdachte] , waar hij al meerderjarig was ten tijde van het bewezenverklaarde, het jeugdstrafrecht toepassen.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma Sr bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, en ook bij bepaalde zedenmisdrijven, geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij daarnaast ook nog (voorwaardelijke) jeugddetentie, of de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd.
Hoewel [verdachte] een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] heeft gemaakt en aan de (formele) voorwaarden voor het taakstrafverbod is voldaan, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat jeugddetentie in de onderhavige zaak niet de juiste strafmodaliteit is, ook niet in voorwaardelijke vorm. [verdachte] functioneert verstandelijk op het niveau van een achtjarige en sociaal-emotioneel op een nog jonger ontwikkelingsniveau. Het bewezenverklaarde is hem in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. De deskundigen raden (voorwaardelijke) jeugddetentie ten zeerste af. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het niet passend en niet verantwoord om [verdachte] (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank heeft overwogen om artikel 9a Sr toe te passen (rechterlijk pardon). Zij ziet daarvan af, omdat zij het met het oog op de beperking van ieder recidiverisico van belang acht dat [verdachte] wordt verplicht om een training over seksualiteit en intimiteit te volgen. Dat heeft [verdachte] immers nog niet in een vrijwillig kader gedaan en acht de rechtbank nodig om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de toekomst te voorkomen. De rechtbank heeft voorts overwogen om [verdachte] , vanwege het taakstrafverbod, een voorwaardelijke geldboete op te leggen, maar die strafmodaliteit acht de rechtbank in het geheel niet passend gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Dat maakt dat de rechtbank in dit specifieke geval, bij hoge uitzondering op artikel 77ma Sr, vanwege de persoon van de verdachte en zijn (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal overgaan tot oplegging van een voorwaardelijke taakstraf met als bijzondere voorwaarde de door de Raad geadviseerde training op het vlak van seksualiteit en intimiteit.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat deze strafzaak onredelijk lang heeft geduurd. Dit is belastend voor [verdachte] , die recht heeft op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn, en ook voor [slachtoffer] als slachtoffer. [verdachte] is op 22 september 2022 als verdachte gehoord en hij kon op basis van de inhoud van dat verhoor redelijkerwijs verwachten dat een strafzaak tegen hem zou volgen. De rechtbank doet vandaag, ongeveer drie jaar later, uitspraak. Dat is langer dan de zestien maanden die als uitgangspunt gelden als maximale termijn voor een strafzaak tegen een minderjarige.
Gelet op de aard van de op te leggen straf – een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf – volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen
.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en in het bijzonder het psychologisch rapport van het NIFP en het advies van de Raad, een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig uur moet worden opgelegd. De rechtbank houdt hierbij nadrukkelijk rekening met de conclusies van de psycholoog ten aanzien van de persoon van [verdachte] en zijn beperkingen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat [verdachte] meewerkt aan het volgen van een training over seksualiteit en intimiteit, zoals vermeld in het advies van de Raad, om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijk op te leggen straf een proeftijd verbinden van twee jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[moeder 2] heeft, als wettelijke vertegenwoordiger van [slachtoffer] , zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, althans dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanzienlijke matiging van de vordering, gelet op de geschetste omstandigheden en de feitelijke gedragingen zoals die zich hebben voorgedaan.
Tot slot verzoekt de raadsvrouw om de gijzeling op nihil te stellen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 8.000,00, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in voornoemde bepaling kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde partij in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [verdachte] heeft met het bewezenverklaarde gedurende een lange periode op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 8.000,00 passend.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de rest van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank veroordeelt [verdachte] tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat er geen omstandigheden zijn gebleken die erop duiden dat de schade anders dan geleidelijk is opgelopen gedurende de periode waarin de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen in het midden van de bewezenverklaarde periode, dus op 21 oktober 2018.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling van het bedrag zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot de dag van de volledige betaling.
Gelet op de jeugdige leeftijd van [verdachte] zal geen gijzeling worden toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen dan slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 244, 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat [verdachte] :
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
 een training over seksualiteit zal volgen bij het Expertiseteam Seksualiteit van Reinaerde of een soortgelijke instelling;
- waarbij de gecertificeerde instelling te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.000,00 (achtduizend euro);
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot de dag van de volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.000,00 (achtduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, te openen rekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate voorzitter, ook kinderrechter, mr. P.K. van Riemsdijk en mr. G. Boonzaaijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van Veenschoten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot 17
juni 2020 te Nieuwegein ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
,
te weten
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte en/of
- het slaan op de kont van die [slachtoffer] door hem, verdachte en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het steken van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte,
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juni 2020 tot 11
augustus 2021 te Nieuwegein ,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer]
te weten
- het laten betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer]
door hem, verdachte en/of
- het slaan op de kont van die [slachtoffer] door hem, verdachte en/of
- het betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het steken van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] door
hem, verdachte,

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer 2021373847, doorgenummerd pagina 1 tot en met 64, en het proces-verbaal van verhoor getuige [moeder 1] , genummerd pagina 1 tot en met 7. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Pagina 20.
3.Pagina 21.
4.Pagina 22.
5.Pagina 23.
6.Pagina 26.
7.Pagina 27.
8.Pagina 36.
9.Pagina 63.
10.Pagina 57.
11.Pagina 58.
12.Pagina 50.
13.Pagina 4.
14.Pagina 39 (Proces-verbaal van bevindingen studio verhoor [slachtoffer] ).