Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
‘Voor zover de verhuurder meent dat een vordering tot medehuurderschap moet worden afgewezen omdat, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, en deze kennelijk slechts de strekking heeft [eiser] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, ziet dat op een onjuiste interpretatie van de regel. Immers die bepaling is een antimisbruik bepaling. De mogelijke uitleg die Stichting Woningmaatschap aan die weigeringsgrond lijkt te geven staat echter haaks op de bedoeling van de bepaling om de samenwoner bescherming te bieden tegen de verhuurder.’Niet is komen vast te staan dat een van de weigeringsgronden van artikel 7:267 lid 3 BW zich voordoet. Aldus moet worden aangenomen dat de kantonrechter bij een tijdig verzoek ex artikel 7:267 lid 1 BW aan [eiser] het medehuurderschap had toegekend.