4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 primair, 2 en 3 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis staan.
Een aantal (mede)verdachten en getuigen in deze zaak is deels familie van elkaar en heeft deels dezelfde achternaam. Om de leesbaarheid van dit vonnis te vergroten noemt de rechtbank hen waar nodig bij hun voornamen.
Inleiding
Op 22 januari 2023 pleegden meerdere personen geweld tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] liep hierdoor kleine verwondingen op aan zijn hoofd en zij. Volgens [slachtoffer] gaat het om een conflict in de familiesfeer en waren verdachte (hierna: [verdachte] ), zijn vader [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en zijn broer [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) degenen die het geweld pleegden. De moeder van [slachtoffer] , [aangeefster] , heeft aangifte gedaan van diefstal van de Volvo. Die is volgens haar door de drie verdachten meegenomen na de geweldpleging.
Over de gebeurtenissen zijn getuigen gehoord; meerdere getuigen zijn familieleden van [slachtoffer] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] en de overige getuigen zijn een vrouw die woonachtig is aan het [straat] , waar het geweld werd gepleegd, en een vriendin van haar. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn allen verhoord door de politie. Zij reageerden daarbij niet inhoudelijk op de beschuldigingen van [slachtoffer] en [aangeefster] en verklaarden de rust binnen de familie te willen bewaren. De verdachten zijn niet op de zitting verschenen om hun kant van het verhaal te vertellen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en zijn familieleden
De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte en nadien afgelegde verklaringen van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [aangeefster] (moeder van [slachtoffer] ), [getuige 1] (partner van [slachtoffer] ) en [getuige 2] (neef van [slachtoffer] , hierna: [getuige 2] ) als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De advocaat verzoekt de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] (bewoonster aan het [straat] en haar vriendin) als uitgangspunt te nemen bij het vaststellen van de gebeurtenissen.
De rechtbank gebruikt de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] voor het bewijs. Dat zij en andere getuigen - van wie de rechtbank de verklaringen niet voor het bewijs gebruikt - familie zijn en elkaar en na het incident met elkaar hebben gesproken en sprake is van een conflict tussen [slachtoffer] en de verdachten, leidt niet zonder meer tot het oordeel dat al hun verklaringen onbetrouwbaar zijn. Deze omstandigheid geeft wel aanleiding de verklaringen met enige terughoudendheid te bekijken. Bij de beoordeling van de verklaringen is voor de rechtbank het volgende relevant.
Voor de aangifte van [slachtoffer] geldt dat deze kort na het incident, namelijk op 24 januari 2023 is afgelegd. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , onder meer waar het gaat om geweld gepleegd door meerdere/drie personen, waarbij een schep is gebruikt. De verklaring over het letsel vindt, onder meer, steun in de geneeskundige verklaring over het letsel van [slachtoffer] .
De aanvullende verklaring is van 27 januari 2023. Daarin vertelde [slachtoffer] overeenkomstig de aangifte, waarbij hij voor het eerst meer zei over de rol van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het gebruik van een mes en een moersleutel. Wat [slachtoffer] vertelde vindt steun in de geneeskundige verklaring en in de verklaring van [getuige 2] van 20 februari 2023. De verklaring van [getuige 2] komt op de rechtbank authentiek over omdat hij tijdens zijn verhoor ook benoemde dat hij bepaalde aspecten niet wist en vertelde waarover hij twijfelde.
Omdat de rechtbank geen wezenlijke inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] ziet, deze steeds steun vinden in ander bewijs en de verdachten hier zelf niets tegenover hebben gesteld, ziet zij geen aanleiding deze verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te schuiven.
Feit 1 primair: medeplegen van poging tot doodslag
Vaststelling feiten 1 en 2
Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat er op 22 januari 2023 in Nieuwegein het volgende is gebeurd. [slachtoffer] zat met zijn moeder in de auto. Aangekomen op het [straat] , werden zij klemgereden door een ander voertuig. Uit dat voertuig stapten de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer] werd door hen aangevallen en werd daarbij geschopt en geslagen. [verdachte] heeft met de scherpe metalen kant van de schep hard tegen het hoofd van de aangever geslagen. Tijdens het slaan met de schep is door [medeverdachte 1] gezegd ‘maak hem dood, maak hem dood’. Na de eerste klap op het hoofd van de aangever is een hoofdwond ontstaan. De schep is bij de eerste klap gebroken en [verdachte] is toen doorgegaan met het slaan met de houten steel tegen het lichaam van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] gestoken met een mes en [medeverdachte 2] heeft hem geslagen met een moersleutel. De bij [slachtoffer] veroorzaakte letsels bestonden uit een wond op het hoofd, wonden in het gelaat en een wond in de flank.
Opzet
De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier onvoldoende bewijs blijkt dat er met de scherpe kant van de schep is geslagen en met welke kracht, waardoor een poging tot doodslag niet kan worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van de verdachten, zoals deze blijken uit die voornoemde vastgestelde feiten en omstandigheden, zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van [slachtoffer] , dat dit vol opzet op het toebrengen dodelijk letsel bij [slachtoffer] oplevert. Hierbij betrekt de rechtbank met name de omstandigheid dat [medeverdachte 1] tijdens het geweld heeft geroepen dat [slachtoffer] doodgemaakt moest worden en dat [verdachte] welbewust en doelgericht met de schep - een hard en zwaar voorwerp - tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, wat (zoals algemeen bekend mag worden verondersteld) een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is.
Medeplegen
Anders dan de advocaat van de verdachte ziet de rechtbank in het op [slachtoffer] toegepaste geweld en het aandeel van alle verdachten daarin voldoende bewijs voor medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Uit de bewijsmiddelen heeft de rechtbank afgeleid dat zij gezamenlijk in de auto richting de woning van [slachtoffer] zijn gereden. Zij hadden alle drie een wapen mee en hebben [slachtoffer] alle drie tegelijkertijd aangevallen. Alle drie de verdachte hebben geweldshandelingen verricht met een schep, mes of moersleutel, terwijl er werd geroepen dat [slachtoffer] moest worden doodgemaakt. Verder werd [slachtoffer] vastgehouden en geschopt. Na de geweldshandelingen zijn de verdachten ook weer gezamenlijk vertrokken in één voertuig. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze omstandigheden, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het delict. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit onderdeel.
Feit 2: openlijke geweldpleging
De advocaat verzoekt de verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van het geweld dat is gepleegd met een mes en een moersleutel.
De rechtbank vindt, op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten samen openlijk geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer] met inbegrip van het slaan met een moersleutel en het steken met een mes. De rechtbank oordeelt, net zoals bij feit 1 primair, dat het gepleegde geweld één geheel aan geweldshandelingen vormt. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging tot gedeeltelijke vrijspraak.
Feit 3: diefstal in vereniging
De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de verdachten het oogmerk hadden zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Zij hadden als enige doel om weg te komen van de situatie. Zij waren in paniek en zagen geen andere mogelijkheid. De verdachten konden namelijk geen gebruik maken van hun eigen auto, omdat [aangeefster] daarin was weggereden. Bovendien hebben zij de auto op straat in dezelfde woonplaats geparkeerd en is deze enige tijd later aangetroffen. Dit is contra-indicatief voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachten op 22 januari 2023 van het [straat] in Nieuwegein zijn weggereden in de Volvo, eigendom van [A] , zonder daartoe gerechtigd te zijn. Zij hebben daarmee feitelijke heerschappij over het voertuig verschaft. Het voertuig werd bovendien op 26 januari 2023 door de politie afgesloten aangetroffen op de Zilverfazant in Nieuwegein. Hieruit volgt dat de verdachten het voertuig en de sleutels niet hebben teruggebracht naar de rechthebbende. Daarnaast hebben zij hem ook niet op de hoogte gesteld waar hij zijn voertuig terug kon vinden en de sleutel teruggegeven. De rechtbank ziet hierin bevestigd dat de verdachten het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hadden.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.