In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2025, gaat het om een kort geding waarin de bewindvoerder van een werknemer, die onder bewind staat, een loonvordering indient tegen de werkgever, Alles Reiniging B.V. De werknemer had op 6 mei 2025 een vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten met de werkgever, waarin werd afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2025 zou eindigen. De bewindvoerder stelt echter dat deze overeenkomst nietig is, omdat zij geen toestemming heeft gegeven voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de vso inderdaad nietig is, omdat de werknemer zonder medewerking van de bewindvoerder niet bevoegd was om deze overeenkomst te sluiten. Hierdoor blijft de werknemer in dienst bij Alles Reiniging en heeft hij recht op doorbetaling van zijn loon, dat sinds juni 2025 niet meer is uitbetaald. De kantonrechter wijst de vorderingen van de bewindvoerder grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en verhoging over het achterstallige loon. De proceskosten worden ook aan de werkgever opgelegd, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.