3.3.1.Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 en 2 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van aangifte door Jumbo Supermarkten, inclusief kassabonnen, voor zover inhoudende:
Feit: winkeldiefstal
Plaats delict: [adres] , Amersfoort
Pleegdatum: 8 mei 2023
Ik heb de diefstal zelf gezien. Niet alle producten worden gescand bij de zelfscankassa. De verdachte(n) passeerde(n) de kassa zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Bij het uitvoeren van een zelfscan controle bleek dat niet alle goederen waren gescand door de verdachte(n). Alle verdachten zijn aangehouden.
De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: Diverse boodschappen, waaronder Olay double act crème, Q10 dagcrème, shampoo en Bubble Tea, ter waarde van €201,28.
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:
Op 8 mei 2023 kreeg ik de melding van een heterdaad winkeldiefstal bij de Jumbo, gelegen aan de [adres] in Amersfoort. Ik ging ter plaatse.
Ik controleerde de identiteit van de vrouwelijke verdachte van de winkeldiefstal. Ik zag dat zij mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde. De vrouwelijke verdachte bleek te zijn: [medeverdachte] , geboren op [1971] te [geboorteplaats]
(de rechtbank begrijpt: de medeverdachte). Ik hoorde dat [medeverdachte] zei dat een medeverdachte, welke ook in de ruimte aanwezig was, haar dochter was. Haar dochter bleek later te zijn: [slachtoffer] , geboren op [2012] te [geboorteplaats] . Ik had de identiteit van [slachtoffer] vastgesteld via een controle in de politiesystemen. Ik zag dat er ook een derde verdachte aanwezig was. Deze verdachte bleek na een controle in de politiesystemen te zijn: [verdachte] , geboren op [1995] te [geboorteplaats] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte).
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Jumbo van 8 mei 2023, voor zover inhoudende:
Ik zag op de camerabeelden van 8 mei dat [verdachte] en [slachtoffer] gezamenlijk de Jumbo supermarkt betraden om 17.29 uur. Ik weet dat de persoon op de camerabeelden [verdachte] betreft, omdat ik zag dat de persoon op de camerabeelden dezelfde persoon was als de persoon op de SKDB-foto in ons politiesysteem met de identiteit van [verdachte] geboren op [1995] te Syrië. Ik zag dat [verdachte] gezamenlijk met een jong meisje van +/- 10 jaar oud, de winkel betreedt, de producten afrekent en de winkel verlaat.
Ik zag dat dit meisje, [slachtoffer] betreft. Ik weet dit omdat dit meisje hetzelfde meisje is als op de camerabeelden van de winkeldiefstal in de Jumbo supermarkt op de [adres] , op 6 mei 2023. Ik zag op de camerabeelden dat [slachtoffer] zelfstandig twee winkelmandjes pakt en één van deze twee mandjes aan [verdachte] geeft. Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] gescheiden van elkaar door de winkel liepen, met beiden hun eigen winkelmand. Ik zag dat beiden diverse spullen in hun winkelmand legden, zonder in de winkel te praten met elkaar. Ik zag dat er geen enkele vorm van communicatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] in de gangpaden van de winkel te zien was.
Ik zag op de camerabeelden van dat [verdachte] en [slachtoffer] gezamenlijk bij een zelfscankassa om 17:49 uur starten met scannen van de producten uit de winkelmand van [verdachte] . Ik zag dat de gevulde winkelmand van [slachtoffer] achter haar staat.
Ik zag dat [verdachte] diverse goederen uit zijn winkelmand op hun zelfscankassa legt. Ik zag dat [slachtoffer] deze producten direct vanaf de kassa pakt en in haar boodschappentas stopt. Ik zag dat sommige producten wel gescand werden. Ook deze producten worden in de plastictas gestopt. Ik zag dat [verdachte] betaalt met een pinpas.
Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] om 17.51 uur het zelfscanplein verlaten via de poortjes. Ik zag dat [slachtoffer] achter [verdachte] aanloopt de poortjes door, met in haar hand het volle winkelmandje met onbetaalde producten. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] vervolgens werden aangesproken door een medewerker van de Jumbo. Ik zag op de camerabeelden, gericht op de parkeerplaats aan de voorzijde van de Jumbo supermarkt, een kleine zwarte auto geparkeerd staan. Deze zwarte auto herken ik als zijnde dezelfde auto welke geparkeerd stond op deze parkeerplaats tijdens de winkeldiefstal gepleegd door [medeverdachte] en [slachtoffer] op 6 mei 2023. Ik zag dat er om 17.52 uur, een persoon uit deze auto stapt, vanuit de bestuurderszijde. Ik zie dat deze persoon, [medeverdachte] betreft omdat ik haar herken van de camerabeelden van de winkeldiefstal gepleegd door [medeverdachte] en [slachtoffer] op 6 mei 2023. Ik zag dat [medeverdachte] vervolgende de Jumbo supermarkt inloopt.
Een proces-verbaal van het uitkijken van camerabeelden van de Jumbo, voor zover inhoudende:
BEELDEN 08-05-2023
Foto 5: [verdachte] (…) stopt vervolgens beide artikelen, zonder dat hij deze heeft gescand, in de tas, welke door [slachtoffer] wordt open- en vastgehouden.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.2.Bewijsoverwegingen
3.3.2.1. Diefstal in vereniging (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
De verdachte heeft (uiteindelijk) bij de politie bekend dat hij een aantal winkelgoederen bewust niet heeft gescand, en dus ook niet heeft afgerekend. De rechtbank stelt vast dat naar de uiterlijke verschijningsvorm, zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen, er bij het plegen van de winkeldiefstal sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de dochter van de medeverdachte (hierna: [slachtoffer] ). Uit de beschrijving van de beelden volgt dat de zij samen de supermarkt binnengaan. Vervolgens pakt [slachtoffer] twee winkelmandjes: één voor de verdachte en één voor haarzelf, waarna zij gescheiden van elkaar door de winkel lopen. Uiteindelijk komen zij samen bij dezelfde zelfscan kassa terecht, waarbij zij een flink aantal goederen niet scannen en dus niet afrekenen.
Zo staat er – onder andere – een volle winkelmand met boodschappen achter [slachtoffer] , waarvan de goederen de winkelmand niet uit zijn geweest om langs te scanner te halen. De verdachte scant enkele goederen uit zijn winkelmand, waarna [slachtoffer] deze goederen in een tas stopt. Ook stopt de verdachte artikelen, zonder dat hij deze heeft gescand, in de tas, die door [slachtoffer] wordt open- en vastgehouden. De verdachte betaalt vervolgens enkele goederen. Tot slot verlaten de verdachte en [slachtoffer] de winkel met volle boodschappentassen, waaronder eerdergenoemde winkelmand.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij enkel de spullen uit zijn eigen mand had meegenomen en dat de spullen in de mand van [slachtoffer] van haar waren. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, gelet op de beschrijving van de camerabeelden, waaruit een nauwe en bewuste samenwerking valt af te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging heeft gepleegd.
3.3.2.2. Mensenhandel (feit 2)
De rechtbank is ook van oordeel dat de mensenhandel, behalve het voordeel trekken uit de uitbuiting, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
Het toetsingskader van mensenhandel
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van de uitbuiting van mensen. In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de strafbaarstelling van deze uitbuiting beschreven.
Gelet op de wijze van tenlastelegging ligt de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige dochter van de medeverdachte in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 Sr. Ter beantwoording van deze vraag, zal eerst het toetsingskader worden geschetst, zoals dat volgt uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:4130). - Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een middel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De middelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dergelijk middel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. In zijn arrest van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:672) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat tevens de strafbare aard van de verrichte activiteiten en de minderjarige leeftijd van de slachtoffers in de overwegingen dient te worden betrokken. - Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met sub 1 zit in het feit dat voor strafbaarheid op grond van sub 2 ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde middelen niet zijn vereist. Sub 2 strekt derhalve ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt.
- Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een middel (hetzelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. In dat verband kan aangenomen worden dat in gevallen waarin minderjarigen worden aangezet tot criminele activiteiten per definitie sprake is van het middel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van ouders/volwassenen.
Daarnaast gaat het om de situatie waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
- Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:2467) heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de verdachte en diens medeverdachte ‘misbruik van een kwetsbare positie’ én ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is gemaakt. De rechtbank let daarbij op de bijzondere kwetsbaarheid van de minderjarige [slachtoffer] en haar afhankelijke positie ten opzichte van haar moeder (de medeverdachte) maar ook ten opzichte van andere volwassenen, in dit geval de vriend van haar moeder (de verdachte). [slachtoffer] van pas 10 jaar oud had onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de aanwijzingen van de volwassenen op te volgen. Aangenomen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte zich daarvan bewust waren en dus in ieder geval het (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het misbruik. [slachtoffer] is namelijk door de verdachte en de medeverdachte meegenomen naar een supermarkt om daar een winkeldiefstal te plegen. Gezien haar leeftijd was zij geheel afhankelijk van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank licht dat hieronder toe.
Op 8 mei 2023 heeft de verdachte [slachtoffer] , samen met de medeverdachte, vervoerd en overgebracht naar de supermarkt, waar de winkeldiefstal moest plaatsvinden. Dit is gebeurd met het oogmerk van het plegen van deze winkeldiefstal. De rechtbank concludeert dat op dezelfde wijze door de verdachte wordt gehandeld als twee dagen daarvoor is gehandeld door de medeverdachte, de moeder van [slachtoffer] , toen ook daadwerkelijk goederen zijn gestolen uit de supermarkt, waardoor sprake is van dezelfde
modus operandi. Uit de beschrijving van de camerabeelden van de supermarkt op 8 mei 2023 volgt dat [slachtoffer] samen met de verdachte de winkel binnenloopt, twee winkelmandjes pakt en één van deze mandjes aan de verdachte geeft. Vervolgens lopen zij apart van elkaar door de winkel, waarbij geen communicatie tussen beiden wordt waargenomen. [slachtoffer] pakt producten uit de winkel, waaronder verzorgingsproducten voor volwassenen, waarbij de indruk wordt gewekt dat zij niet twijfelt over de keuze van de producten. Zij komt samen met de verdachte aan bij de zelfscankassa. Er staat een winkelmand, gevuld met producten, achter [slachtoffer] . Een aantal goederen uit het mandje van de verdachte worden gescand en betaald, maar de goederen uit de mand van [slachtoffer] worden niet gescand. Samen lopen zij door de poortjes bij de kassa en worden vervolgens aangesproken door een medewerker van de supermarkt. De rechtbank merkt op dat [slachtoffer] op 6 mei 2023 samen met haar moeder (de medeverdachte) dezelfde supermarkt binnenkwam, allebei een mandje pakten, los van elkaar de winkel doorliepen, waarbij [slachtoffer] ook niet leek te twijfelen over de keuze van de producten, waarbij zij uiteindelijk ook samen met haar moeder bij de zelfscan kassa stond en er een mand met winkelgoederen achter hen stond, waar geen enkel goed uit werd gescand. Ditzelfde handelen gebeurt dus twee dagen later, op 8 mei 2023, door de verdachte en [slachtoffer] . De medeverdachte komt op 8 mei 2023 de winkel binnen nadat de verdachte en [slachtoffer] zijn aangesproken door het winkelpersoneel en verklaart direct, zonder dat haar iets is gezegd of gevraagd, dat haar 10-jarige dochter [slachtoffer] de goederen heeft weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank waren de verdachte en zijn medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm aanwezig in (en bij) de supermarkt met het kennelijke doel om diefstal te plegen op de hiervoor omschreven wijze. Voor het bewerkstelligen van deze plannen hebben zij samen de dochter van de medeverdachte ingezet.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Verdachte heeft zelf de goederen weggenomen, en de medeverdachte kan als medepleger worden aangemerkt gelet op het volgende: de medeverdachte heeft [slachtoffer] en de verdachte naar de winkel vervoerd en stond beiden op te wachten, terwijl zij in de winkel goederen gingen stelen. Uit de uitvoering is af te leiden dat er tevoren tegen [slachtoffer] is gezegd wat en hoe ze moest handelen in de winkel. Er was duidelijk een plan. De rechtbank leidt uit de uitvoering af dat de medeverdachte in het maken van dat plan een (grote) rol heeft gehad, omdat de modus operandus hetzelfde is als op 6 mei 2023. Verdachte en [slachtoffer] hebben vervolgens daadwerkelijk op de afgesproken wijze de goederen weggenomen.
Er is dus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die als volwassenen verantwoordelijk waren voor [slachtoffer] . De verdachte en de medeverdachte zijn doelbewust, met twee dagen daartussen, bij dezelfde supermarkt geweest, waarbij zij op dezelfde manier goederen hebben weggenomen. Zij hebben [slachtoffer] daarbij bewust ingezet en aangezet tot het plegen van criminele activiteiten en haar aldus tezamen in een situatie van uitbuiting gebracht.
De aanwezigheid van kinderen, zeker wanneer zij nog jong zijn, wekt over het algemeen vertrouwen bij potentiële slachtoffers. Zo ook in deze zaak bij het winkelpersoneel. Gelet op hetgeen is waargenomen op de camerabeelden en de verklaring van de aangever, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] hebben ingezet met als doel hun betrouwbaarheid bij het winkelpersoneel te vergroten, de aandacht af te leiden en de wegneemhandelingen van de verdachte af te schermen, dan wel te verhullen.
Ook oordeelt de rechtbank dat [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachte is aangezet tot het plegen van winkeldiefstallen. Het kan, gelet op hetgeen omtrent de diefstal op 8 mei 2023 op de camerabeelden is waargenomen, niet anders dan dat de verdachte in de gaten heeft gehad dat [slachtoffer] (onder andere) een winkelmand met zich meenam, waarin zich goederen bevonden die niet gescand en afgerekend werden en vervolgens uit de winkel zijn gestolen. Niet alleen de waarnemingen omtrent het gedrag van de verdachte ter plaatse, maar ook het gedrag na afloop van het plegen van de winkeldiefstal, acht de rechtbank van belang in haar oordeel, zoals eerder opgemerkt. De medeverdachte verklaart, zonder dat het winkelpersoneel haar iets heeft gevraagd, dat de spullen die niet zijn afgerekend van haar dochter [slachtoffer] zijn en dat zij de spullen heeft weggenomen. Ook geeft zij meerdere keren aan dat haar dochter pas tien jaar is. De rechtbank vindt deze opmerking van de medeverdachte opmerkelijk, omdat een kind van die leeftijd niet strafrechtelijk kan worden vervolgd. Gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] , de gedragingen van de verdachten tijdens en ná de diefstal, beschouwd in het licht van de overige inhoud van het dossier, kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, hebben ingezet voor, en bewogen tot, het plegen van deze winkeldiefstal. Dat [slachtoffer] op deze wijze wordt bewogen tot stelen, wordt door de rechtbank aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting, zoals bedoeld onder sub 6, en spreekt de verdachte daarvan vrij. De goederen zijn namelijk teruggegeven aan de supermarkt.
Door de verweten gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte zijn de fundamentele rechten van het kind geschonden. Uit de EU richtlijn 2011volgt dat de rechten van het kind voorop moeten staan en dat kinderen het recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn. Binnen dit fundamentele uitgangspunt past niet de uitbuiting van het kind ten behoeve van het plegen van een diefstal. Deze gedraging levert een schending van de fundamentele rechten van het kind op.