ECLI:NL:RBMNE:2025:5120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
16/172287-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging plegen van mensenhandel door betrokkenheid van een minderjarig kind bij winkeldiefstal

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een minderjarig kind heeft betrokken bij een winkeldiefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 september 2025, waarna het onderzoek op 30 september 2025 werd gesloten. De verdachte, geboren in 1995 in Syrië, werd beschuldigd van het plegen van winkeldiefstal op 8 mei 2023 in Amersfoort, waarbij hij samen met een minderjarige, geboren in 2012, meerdere winkelgoederen ter waarde van €201,28 heeft gestolen uit een Jumbo supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de minderjarige in nauwe samenwerking handelden, waarbij de minderjarige werd misbruikt in haar kwetsbare positie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door de minderjarige te dwingen zich beschikbaar te stellen voor het plegen van strafbare feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/172287-23
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1995] in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 2 september 2025. Met instemming van partijen is het onderzoek (enkelvoudig) gesloten op 30 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de officier van justitie: mr .D.M.A. van der Zwan;
  • de advocaat van de verdachte: mr. M. Veldman.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
op 8 mei 2023 in Amersfoort samen met een ander meerdere winkelgoederen bij de Jumbo heeft gestolen;
Feit 2
op 8 mei 2023 in Amersfoort samen met een ander
  • de minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2012] , heeft verworven, vervoerd en overgebracht met het oogmerk van uitbuiting, en
  • door misbruik van feitelijke omstandigheden, voortvloeiend uit overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of heeft bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het plegen van winkeldiefstallen, en
  • opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de minderjarige [slachtoffer] .
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte een groot deel van de feiten heeft gepleegd. Zij vordert vrijspraak voor het plegen van de uitbuiting in vereniging en het feit dat verdachte voordeel heeft gehad van de uitbuiting (sub 6). De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de winkeldiefstal (feit 1) bij de politie bekend en (kortgezegd) aangevoerd dat hij de goederen alleen heeft gestolen en dat [slachtoffer] daar niet bij betrokken is geweest. De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de uitbuiting (feit 2). De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. De verweren worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 en 2 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Een proces-verbaal van aangifte door Jumbo Supermarkten, inclusief kassabonnen, voor zover inhoudende:
Feit: winkeldiefstal
Plaats delict: [adres] , Amersfoort
Pleegdatum: 8 mei 2023
Ik heb de diefstal zelf gezien. Niet alle producten worden gescand bij de zelfscankassa. De verdachte(n) passeerde(n) de kassa zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Bij het uitvoeren van een zelfscan controle bleek dat niet alle goederen waren gescand door de verdachte(n). Alle verdachten zijn aangehouden. [2]
De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: Diverse boodschappen, waaronder Olay double act crème, Q10 dagcrème, shampoo en Bubble Tea, ter waarde van €201,28. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende:
Op 8 mei 2023 kreeg ik de melding van een heterdaad winkeldiefstal bij de Jumbo, gelegen aan de [adres] in Amersfoort. Ik ging ter plaatse.
Ik controleerde de identiteit van de vrouwelijke verdachte van de winkeldiefstal. Ik zag dat zij mij een geldig Nederlands rijbewijs overhandigde. De vrouwelijke verdachte bleek te zijn: [medeverdachte] , geboren op [1971] te [geboorteplaats]
(de rechtbank begrijpt: de medeverdachte). Ik hoorde dat [medeverdachte] zei dat een medeverdachte, welke ook in de ruimte aanwezig was, haar dochter was. Haar dochter bleek later te zijn: [slachtoffer] , geboren op [2012] te [geboorteplaats] . Ik had de identiteit van [slachtoffer] vastgesteld via een controle in de politiesystemen. Ik zag dat er ook een derde verdachte aanwezig was. Deze verdachte bleek na een controle in de politiesystemen te zijn: [verdachte] , geboren op [1995] te [geboorteplaats] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). [4]
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Jumbo van 8 mei 2023, voor zover inhoudende:
Ik zag op de camerabeelden van 8 mei dat [verdachte] en [slachtoffer] gezamenlijk de Jumbo supermarkt betraden om 17.29 uur. Ik weet dat de persoon op de camerabeelden [verdachte] betreft, omdat ik zag dat de persoon op de camerabeelden dezelfde persoon was als de persoon op de SKDB-foto in ons politiesysteem met de identiteit van [verdachte] geboren op [1995] te Syrië. Ik zag dat [verdachte] gezamenlijk met een jong meisje van +/- 10 jaar oud, de winkel betreedt, de producten afrekent en de winkel verlaat.
Ik zag dat dit meisje, [slachtoffer] betreft. Ik weet dit omdat dit meisje hetzelfde meisje is als op de camerabeelden van de winkeldiefstal in de Jumbo supermarkt op de [adres] , op 6 mei 2023. Ik zag op de camerabeelden dat [slachtoffer] zelfstandig twee winkelmandjes pakt en één van deze twee mandjes aan [verdachte] geeft. Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] gescheiden van elkaar door de winkel liepen, met beiden hun eigen winkelmand. Ik zag dat beiden diverse spullen in hun winkelmand legden, zonder in de winkel te praten met elkaar. Ik zag dat er geen enkele vorm van communicatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] in de gangpaden van de winkel te zien was.
Ik zag op de camerabeelden van dat [verdachte] en [slachtoffer] gezamenlijk bij een zelfscankassa om 17:49 uur starten met scannen van de producten uit de winkelmand van [verdachte] . Ik zag dat de gevulde winkelmand van [slachtoffer] achter haar staat. [5]
Ik zag dat [verdachte] diverse goederen uit zijn winkelmand op hun zelfscankassa legt. Ik zag dat [slachtoffer] deze producten direct vanaf de kassa pakt en in haar boodschappentas stopt. Ik zag dat sommige producten wel gescand werden. Ook deze producten worden in de plastictas gestopt. Ik zag dat [verdachte] betaalt met een pinpas.
Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] om 17.51 uur het zelfscanplein verlaten via de poortjes. Ik zag dat [slachtoffer] achter [verdachte] aanloopt de poortjes door, met in haar hand het volle winkelmandje met onbetaalde producten. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] vervolgens werden aangesproken door een medewerker van de Jumbo. Ik zag op de camerabeelden, gericht op de parkeerplaats aan de voorzijde van de Jumbo supermarkt, een kleine zwarte auto geparkeerd staan. Deze zwarte auto herken ik als zijnde dezelfde auto welke geparkeerd stond op deze parkeerplaats tijdens de winkeldiefstal gepleegd door [medeverdachte] en [slachtoffer] op 6 mei 2023. Ik zag dat er om 17.52 uur, een persoon uit deze auto stapt, vanuit de bestuurderszijde. Ik zie dat deze persoon, [medeverdachte] betreft omdat ik haar herken van de camerabeelden van de winkeldiefstal gepleegd door [medeverdachte] en [slachtoffer] op 6 mei 2023. Ik zag dat [medeverdachte] vervolgende de Jumbo supermarkt inloopt. [6]
Een proces-verbaal van het uitkijken van camerabeelden van de Jumbo, voor zover inhoudende:
BEELDEN 08-05-2023 [7]
Foto 5: [verdachte] (…) stopt vervolgens beide artikelen, zonder dat hij deze heeft gescand, in de tas, welke door [slachtoffer] wordt open- en vastgehouden. [8]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
3.3.2.1. Diefstal in vereniging (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de diefstal in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
De verdachte heeft (uiteindelijk) bij de politie bekend dat hij een aantal winkelgoederen bewust niet heeft gescand, en dus ook niet heeft afgerekend. De rechtbank stelt vast dat naar de uiterlijke verschijningsvorm, zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen, er bij het plegen van de winkeldiefstal sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de dochter van de medeverdachte (hierna: [slachtoffer] ). Uit de beschrijving van de beelden volgt dat de zij samen de supermarkt binnengaan. Vervolgens pakt [slachtoffer] twee winkelmandjes: één voor de verdachte en één voor haarzelf, waarna zij gescheiden van elkaar door de winkel lopen. Uiteindelijk komen zij samen bij dezelfde zelfscan kassa terecht, waarbij zij een flink aantal goederen niet scannen en dus niet afrekenen.
Zo staat er – onder andere – een volle winkelmand met boodschappen achter [slachtoffer] , waarvan de goederen de winkelmand niet uit zijn geweest om langs te scanner te halen. De verdachte scant enkele goederen uit zijn winkelmand, waarna [slachtoffer] deze goederen in een tas stopt. Ook stopt de verdachte artikelen, zonder dat hij deze heeft gescand, in de tas, die door [slachtoffer] wordt open- en vastgehouden. De verdachte betaalt vervolgens enkele goederen. Tot slot verlaten de verdachte en [slachtoffer] de winkel met volle boodschappentassen, waaronder eerdergenoemde winkelmand.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij enkel de spullen uit zijn eigen mand had meegenomen en dat de spullen in de mand van [slachtoffer] van haar waren. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, gelet op de beschrijving van de camerabeelden, waaruit een nauwe en bewuste samenwerking valt af te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging heeft gepleegd.
3.3.2.2. Mensenhandel (feit 2)
De rechtbank is ook van oordeel dat de mensenhandel, behalve het voordeel trekken uit de uitbuiting, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
Het toetsingskader van mensenhandel
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van de uitbuiting van mensen. In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de strafbaarstelling van deze uitbuiting beschreven.
Gelet op de wijze van tenlastelegging ligt de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige dochter van de medeverdachte in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 Sr. Ter beantwoording van deze vraag, zal eerst het toetsingskader worden geschetst, zoals dat volgt uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:4130).
- Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een middel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De middelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dergelijk middel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. In zijn arrest van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:672) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat tevens de strafbare aard van de verrichte activiteiten en de minderjarige leeftijd van de slachtoffers in de overwegingen dient te worden betrokken.
- Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met sub 1 zit in het feit dat voor strafbaarheid op grond van sub 2 ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde middelen niet zijn vereist. Sub 2 strekt derhalve ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt.
- Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een middel (hetzelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. In dat verband kan aangenomen worden dat in gevallen waarin minderjarigen worden aangezet tot criminele activiteiten per definitie sprake is van het middel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van ouders/volwassenen.
Daarnaast gaat het om de situatie waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
- Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:2467) heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de verdachte en diens medeverdachte ‘misbruik van een kwetsbare positie’ én ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is gemaakt. De rechtbank let daarbij op de bijzondere kwetsbaarheid van de minderjarige [slachtoffer] en haar afhankelijke positie ten opzichte van haar moeder (de medeverdachte) maar ook ten opzichte van andere volwassenen, in dit geval de vriend van haar moeder (de verdachte). [slachtoffer] van pas 10 jaar oud had onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de aanwijzingen van de volwassenen op te volgen. Aangenomen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte zich daarvan bewust waren en dus in ieder geval het (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het misbruik. [slachtoffer] is namelijk door de verdachte en de medeverdachte meegenomen naar een supermarkt om daar een winkeldiefstal te plegen. Gezien haar leeftijd was zij geheel afhankelijk van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank licht dat hieronder toe.
Op 8 mei 2023 heeft de verdachte [slachtoffer] , samen met de medeverdachte, vervoerd en overgebracht naar de supermarkt, waar de winkeldiefstal moest plaatsvinden. Dit is gebeurd met het oogmerk van het plegen van deze winkeldiefstal. De rechtbank concludeert dat op dezelfde wijze door de verdachte wordt gehandeld als twee dagen daarvoor is gehandeld door de medeverdachte, de moeder van [slachtoffer] , toen ook daadwerkelijk goederen zijn gestolen uit de supermarkt, waardoor sprake is van dezelfde
modus operandi. Uit de beschrijving van de camerabeelden van de supermarkt op 8 mei 2023 volgt dat [slachtoffer] samen met de verdachte de winkel binnenloopt, twee winkelmandjes pakt en één van deze mandjes aan de verdachte geeft. Vervolgens lopen zij apart van elkaar door de winkel, waarbij geen communicatie tussen beiden wordt waargenomen. [slachtoffer] pakt producten uit de winkel, waaronder verzorgingsproducten voor volwassenen, waarbij de indruk wordt gewekt dat zij niet twijfelt over de keuze van de producten. Zij komt samen met de verdachte aan bij de zelfscankassa. Er staat een winkelmand, gevuld met producten, achter [slachtoffer] . Een aantal goederen uit het mandje van de verdachte worden gescand en betaald, maar de goederen uit de mand van [slachtoffer] worden niet gescand. Samen lopen zij door de poortjes bij de kassa en worden vervolgens aangesproken door een medewerker van de supermarkt. De rechtbank merkt op dat [slachtoffer] op 6 mei 2023 samen met haar moeder (de medeverdachte) dezelfde supermarkt binnenkwam, allebei een mandje pakten, los van elkaar de winkel doorliepen, waarbij [slachtoffer] ook niet leek te twijfelen over de keuze van de producten, waarbij zij uiteindelijk ook samen met haar moeder bij de zelfscan kassa stond en er een mand met winkelgoederen achter hen stond, waar geen enkel goed uit werd gescand. Ditzelfde handelen gebeurt dus twee dagen later, op 8 mei 2023, door de verdachte en [slachtoffer] . De medeverdachte komt op 8 mei 2023 de winkel binnen nadat de verdachte en [slachtoffer] zijn aangesproken door het winkelpersoneel en verklaart direct, zonder dat haar iets is gezegd of gevraagd, dat haar 10-jarige dochter [slachtoffer] de goederen heeft weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank waren de verdachte en zijn medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm aanwezig in (en bij) de supermarkt met het kennelijke doel om diefstal te plegen op de hiervoor omschreven wijze. Voor het bewerkstelligen van deze plannen hebben zij samen de dochter van de medeverdachte ingezet.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Verdachte heeft zelf de goederen weggenomen, en de medeverdachte kan als medepleger worden aangemerkt gelet op het volgende: de medeverdachte heeft [slachtoffer] en de verdachte naar de winkel vervoerd en stond beiden op te wachten, terwijl zij in de winkel goederen gingen stelen. Uit de uitvoering is af te leiden dat er tevoren tegen [slachtoffer] is gezegd wat en hoe ze moest handelen in de winkel. Er was duidelijk een plan. De rechtbank leidt uit de uitvoering af dat de medeverdachte in het maken van dat plan een (grote) rol heeft gehad, omdat de modus operandus hetzelfde is als op 6 mei 2023. Verdachte en [slachtoffer] hebben vervolgens daadwerkelijk op de afgesproken wijze de goederen weggenomen.
Er is dus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die als volwassenen verantwoordelijk waren voor [slachtoffer] . De verdachte en de medeverdachte zijn doelbewust, met twee dagen daartussen, bij dezelfde supermarkt geweest, waarbij zij op dezelfde manier goederen hebben weggenomen. Zij hebben [slachtoffer] daarbij bewust ingezet en aangezet tot het plegen van criminele activiteiten en haar aldus tezamen in een situatie van uitbuiting gebracht.
De aanwezigheid van kinderen, zeker wanneer zij nog jong zijn, wekt over het algemeen vertrouwen bij potentiële slachtoffers. Zo ook in deze zaak bij het winkelpersoneel. Gelet op hetgeen is waargenomen op de camerabeelden en de verklaring van de aangever, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn geweest dan dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] hebben ingezet met als doel hun betrouwbaarheid bij het winkelpersoneel te vergroten, de aandacht af te leiden en de wegneemhandelingen van de verdachte af te schermen, dan wel te verhullen.
Ook oordeelt de rechtbank dat [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachte is aangezet tot het plegen van winkeldiefstallen. Het kan, gelet op hetgeen omtrent de diefstal op 8 mei 2023 op de camerabeelden is waargenomen, niet anders dan dat de verdachte in de gaten heeft gehad dat [slachtoffer] (onder andere) een winkelmand met zich meenam, waarin zich goederen bevonden die niet gescand en afgerekend werden en vervolgens uit de winkel zijn gestolen. Niet alleen de waarnemingen omtrent het gedrag van de verdachte ter plaatse, maar ook het gedrag na afloop van het plegen van de winkeldiefstal, acht de rechtbank van belang in haar oordeel, zoals eerder opgemerkt. De medeverdachte verklaart, zonder dat het winkelpersoneel haar iets heeft gevraagd, dat de spullen die niet zijn afgerekend van haar dochter [slachtoffer] zijn en dat zij de spullen heeft weggenomen. Ook geeft zij meerdere keren aan dat haar dochter pas tien jaar is. De rechtbank vindt deze opmerking van de medeverdachte opmerkelijk, omdat een kind van die leeftijd niet strafrechtelijk kan worden vervolgd. Gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] , de gedragingen van de verdachten tijdens en ná de diefstal, beschouwd in het licht van de overige inhoud van het dossier, kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, hebben ingezet voor, en bewogen tot, het plegen van deze winkeldiefstal. Dat [slachtoffer] op deze wijze wordt bewogen tot stelen, wordt door de rechtbank aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting, zoals bedoeld onder sub 6, en spreekt de verdachte daarvan vrij. De goederen zijn namelijk teruggegeven aan de supermarkt.
Door de verweten gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte zijn de fundamentele rechten van het kind geschonden. Uit de EU richtlijn 2011 [9] volgt dat de rechten van het kind voorop moeten staan en dat kinderen het recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn. Binnen dit fundamentele uitgangspunt past niet de uitbuiting van het kind ten behoeve van het plegen van een diefstal. Deze gedraging levert een schending van de fundamentele rechten van het kind op.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Feit 1
op 8 mei 2023 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander,
meerdere winkelgoederen t.w.v. 201,28 (waaronder: Olay double act crème, Q10
dagcrème, shampoo en Bubble Tea), die geheel aan Jumbo Supermarkten (filiaal: [adres] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
op 8 mei 2023 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander,
A) een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [2012] ),
- ( telkens) heeft vervoerd en overgebracht, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 2°)
en
B) (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (te weten: het plegen van strafbare feiten en activiteiten waaronder winkeldiefstal) (sub 4°)
hebbende en/of zijnde verdachte en/of zijn medeverdachte
8 mei 2023
- die [slachtoffer] met de auto vervoerd en overgebracht en met haar naar de supermarkt Jumbo (filiaal: [adres] ) gegaan en
- met [slachtoffer] die winkel binnengegaan en deze winkel in laten gaan en
- die [slachtoffer] twee (boodschappen)mandjes laten pakken (waarna zij een mandje aan verdachte geeft) en
- die [slachtoffer] zelfstandig winkelgoederen in haar (boodschappen)mand laten doen en (vervolgens) met die volle (boodschappen)mand naar een zelfscankassa is gelopen en
- die [slachtoffer] de (overwegend) niet gescande winkelgoederen (samen en afwisselend met verdachte) in een boodschappentas laten doen en de boodschappentas voor verdachte opengehouden en
- die [slachtoffer] met een gevulde niet afgerekende (boodschappen)mand door de poortjes laten lopen en verdachte laten volgen richting de uitgang.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
meerdaadse samenloop van
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 2 º en 4º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie de omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten zijn strafbaar en de verdachte is strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten;
- een taakstraf van 60 uur, met aftrek van het voorarrest, te vervangen door 30 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte schuldig moet worden verklaard zonder het opleggen van een straf of maatregel (artikel 9a Sr) voor de winkeldiefstal, gelet op een schending van de redelijke termijn en de gezondheidstoestand van de verdachte. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, verzoekt zij om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Het is voor de verdachte niet mogelijk om een taakstraf uit te oefenen omdat hij erg ziek is. Ook heeft hij nauwelijks financiële middelen om een geldboete te kunnen betalen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uur. Deze straf is passend en geboden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee, zoals op de zitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
De ernst en de omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitbuiting van de minderjarige dochter van zijn vriendin (de medeverdachte) door haar te gebruiken bij een winkeldiefstal. Hij is geheel aan de belangen van het minderjarige meisje voorbijgegaan en heeft kennelijk alleen oog gehad voor eigen belangen en financieel gewin door haar in te zetten om vermogensdelicten voor hem en de medeverdachte te plegen, dan wel dit voor hemzelf makkelijker te maken. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het meisje, die vanwege haar minderjarigheid en vertrouwelijke band, als de dochter van zijn vriendin, afhankelijk van hem was. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij het minderjarige meisje, zonder dat zij daar zelf voor kon kiezen, op jonge leeftijd crimineel gedrag aanleert. Volwassenen zijn een voorbeeld voor kinderen en moeten hen juist leren dat het plegen van strafbare feiten niet mag. Zij mogen geen actieve bijdrage leveren aan het begaan van strafbare feiten door kinderen, waardoor de geestelijke gezondheid van de kinderen wordt bedreigd.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 13 juli 2023. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee bij het bepalen van de straf.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de soort straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor eenvoudige winkeldiefstal is een geldboete van 200 euro. Voor de mensenhandel in een situatie als deze zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank kijkt daarom naar de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Het zwaartepunt bij het bepalen van de straf ligt voor de rechtbank bij de uitbuiting van de dochter van de medeverdachte. De rechtbank stelt voorop dat normaliter de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede had gelegen gelet op de ernst van het feit. In soortgelijke gevallen, waar een ouder diens kind gebruikte om één winkeldiefstal te plegen, legde de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op tussen de 4 en 8 maanden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat de verdachte op dit moment niet meer naar de gevangenis hoeft. De rechtbank legt wel een gevangenisstraf voorwaardelijk op, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en duidelijk te maken aan de samenleving dat zij dergelijke feiten zeer ernstig vindt. Daarnaast zal de rechtbank, om verdachte de ernst van het feit duidelijk te maken en om hem te laten voelen wat de consequenties zijn van de keuzes die hij heeft gemaakt een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de verdachte inderdaad helemaal niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. De rechtbank zal de verdachte daarom wel een taakstraf opleggen.
Gelet op dit alles, legt de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaar, en de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten en een taakstraf voor de duur van 60 uur.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij de rol van de verdachte minder groot vindt dan die van de medeverdachte. De medeverdachte is de moeder van het slachtoffer en wordt door deze rechtbank op dezelfde dag als dit vonnis (onder andere) veroordeeld voor de uitbuiting op twee verschillende dagen, terwijl de verdachte wordt veroordeeld voor de uitbuiting op één dag. De rechtbank vindt dat het verschil in de rol van de beide verdachten bij het plegen van de strafbare feiten ook moet worden betrokken bij de beoordeling van (de hoogte van) de straf. Daarbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie voor beide verdachten dezelfde straf had geëist.
De rechtbank wijkt ook af van het standpunt van de verdediging over de strafmaat. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met het schuldig verklaren van de verdachte zonder de oplegging van een straf of maatregel (artikel 9a Sr) of het enkel opleggen van voorwaardelijke straf. De rechtbank ziet in hetgeen door de advocaat van de verdachte is aangevoerd over de gezondheidstoestand van de verdachte onvoldoende aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straffen zijn gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 273f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
-

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf
in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere winkelgoederen t.w.v. 201,28 (waaronder: Olay double act crème, Q10
dagcrème, shampoo en/of Bubble Tea), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan Jumbo Supermarkten (filiaal: [adres] ), in elk geval aan een ander dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
A) een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [2012] ),
- ( telkens) heeft verworven, vervoerd en/of overgebracht, met het oogmerk van
uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren
nog niet had bereikt (sub 2°)
en/of
B) (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie gedwongen en/of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te
weten: het plegen van strafbare feiten en/of activiteiten waaronder
winkeldiefstal(len)), dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en)
heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat
die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid
of diensten (sub 4°)
en/of
C) opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van (een) ander(en), genaamd N.
[slachtoffer] (geboren [2012] ) (sub 6°),
hebbende en/of zijnde verdachte en/of haar medeverdachte
8 mei 2023
- die [slachtoffer] opgehaald met de auto en/of vervoerd en/of overgebracht en/of met haar naar de supermarkt Jumbo (filiaal: [adres] ) gegaan en/of
- met [slachtoffer] die winkel binnengegaan en/of deze winkel in laten gaan en/of
- die [slachtoffer] twee (boodschappen)mandjes laten pakken (waarna zij een mandje aan verdachte geeft) en/of
- die [slachtoffer] zelfstandig winkelgoederen in haar (boodschappen)mand laten doen en/of (vervolgens) met die volle (boodschappen)mand naar een zelfscankassa is gelopen en/of
- die [slachtoffer] de (overwegend) niet gescande winkelgoederen (samen en/of afwisselend met verdachte) in een boodschappentas laten doen en/of de boodschappentas voor verdachte opengehouden en/of
- die [slachtoffer] met een gevulde niet afgerekende (boodschappen)mand door de poortjes laten lopen en/of verdachte laten volgen richting de uitgang.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden Nederland met proces-verbaalnummer PLO900-2023136792, doorgenummerd pagina 1 tot en met 125. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.pagina 14.
3.pagina 15.
4.pagina 20.
5.pagina 60.
6.pagina 61.
7.pagina 46.
8.pagina 47.
9.Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.