Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
[handelsnaam],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen om het door gedaagde, [gedaagde], gelegde executoriale beslag op hun woning op te heffen. De eisers hebben hun woning verkocht, maar kunnen deze niet leveren aan de kopers omdat gedaagde beslag heeft gelegd. Gedaagde heeft een vordering op [eiser sub 1] van ongeveer € 30.000,--, maar de Belastingdienst heeft een veel grotere vordering van ruim € 250.000,-- op [eiser sub 1] en heeft ook beslag gelegd op de woning. De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2025 vonnis gewezen en geoordeeld dat het beslag van gedaagde moet worden opgeheven. Dit omdat de vordering van gedaagde niet meer kan worden voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning, aangezien de vordering van de Belastingdienst deze overstijgt. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde misbruik maakt van zijn recht door het beslag te handhaven, omdat dit niet meer dient voor het doel waarvoor het is gelegd. De eisers hebben een spoedeisend belang bij de opheffing van het beslag, omdat zij de woning op korte termijn moeten leveren aan de kopers om contractuele boetes te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven en gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 1.369,45.