ECLI:NL:RBMNE:2025:5140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
581321 en 584036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschapsregeling en zorgregeling in echtscheidingsprocedure met kinderen

In deze beschikking van 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de hoofdverblijfplaats van hun drie minderjarige kinderen is vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, terwijl de zorgregeling inhoudt dat de kinderen in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man. De rechtbank heeft deze beslissing genomen na een mondelinge behandeling op 27 augustus 2025, waarbij de wensen van de ouders en de kinderen zijn gehoord. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen een gelijkwaardige band met beide ouders behouden, ondanks de hevige strijd tussen de ouders. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de verzoeken van de man en vrouw over kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog niet zijn behandeld en dat hierover later een beslissing zal volgen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om hulpverlening te zoeken om de strijd tussen hen te verminderen, ten behoeve van het welzijn van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummers: C/16/581321 / FL RK 24-939 (echtscheiding)
C/16/584036 / FL RK 24-1123 (verdeling)
Beschikking van 1 oktober 2025
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.J. de Vaan,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Johannsen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 11 februari 2025 de beslissing over het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken van partijen aangehouden totdat de verzoeken inhoudelijk zijn behandeld tijdens een nader te bepalen mondelinge behandeling. Het verzoek van de man op grond van artikel 843a Rv is door de rechtbank afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft na de beschikking van 11 februari 2025 de volgende stukken ontvangen:
  • een brief met bijlagen 3 en 4 van 14 augustus 2025 van de vrouw;
  • een brief met daarin aanvullende verzoeken over de kinder- en partneralimentatie, en met bijlagen 7 tot en met 13, van 15 augustus 2025 van de man;
  • een bericht met bijlagen (horend bij bijlage 11) van 20 augustus 2025 van de man.
1.3.
Vervolgens zijn de verzoeken over (i) de echtscheiding, (ii) de hoofdverblijfplaats van de kinderen en (iii) de zorgregeling besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 27 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. B.E.C. de Jong (waarnemend voor mr. De Vaan);
- de vrouw, bijgestaan door mr. Johannsen;
- mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad.
1.4.
De rechtbank heeft aan de kinderen van partijen, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. Zij hebben op 26 augustus 2025 met de rechter gesproken.
1.5.
De aangevulde verzoeken van de man over de kinder- en partneralimentatie zijn tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2025 niet besproken, omdat de vrouw daar nog een termijn voor het voeren van verweer heeft gekregen. Op 12 september 2025 heeft de vrouw een verweer op de aanvullende verzoeken ingediend, met bijlagen 5 tot en met 8. Ook heeft de vrouw hieraan haar eigen verzoeken die betrekking hebben op kinder- en partneralimentatie en de verdeling aangevuld. Aan de man is een termijn gegeven om op deze aangevulde verzoeken van de vrouw te reageren.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de beschikking van 11 februari 2025. Samengevat gaat het hier om een echtscheidingsprocedure, waarin door zowel de man als de vrouw verschillende daarmee samenhangende verzoeken zijn gedaan. Die verzoeken gaan onder andere over de hoofdverblijfplaats van, en zorgregeling voor, de drie kinderen van partijen, waarover zij samen het ouderlijk gezag hebben:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] .
2.2.
Na deze beschikking van 11 februari 2025 heeft nog een voorlopige voorzieningen-procedure plaatsgevonden. Bij beschikking van 1 mei 2025 is de eerdere beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 11 oktober 2024 gewijzigd ten aanzien van het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning, met bevel dat de man de woning uiterlijk twee weken na de datum van deze beschikking moet verlaten en deze verder niet mag betreden. De overige verzoeken van de ouders (toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw en wijziging van de voorlopige zorgregeling) zijn afgewezen.

3.De beoordeling

Inleiding: waarover wordt in deze beschikking een beslissing genomen, en waarover nog niet
3.1.
In deze beschikking neemt de rechtbank beslissingen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Over de andere verzoeken van partijen – kortgezegd: over de kinder- en partneralimentatie en de verdeling – beslist de rechtbank, zoals tijdens de mondelinge behandeling ook is besproken, nog niet. Die verzoeken worden later inhoudelijk behandeld. Ook over het verzoek tot echtscheiding neemt de rechtbank nu nog geen beslissing. Dat doet de rechtbank doorgaans aan het eind van de procedure, als over alle andere zaken ook een beslissing is genomen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om de echtscheiding eerder uit te spreken. Het is niet gebleken dat dat hier het geval is.
De hoofdverblijfplaats
3.2.
De rechtbank zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw over de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt toegewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.3.
De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en de man heeft daartegen geen verweer gevoerd. De man heeft ook niet zelf verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank zal daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen. Dat betekent concreet dat zij ingeschreven zullen blijven op het adres van de vrouw, zoals nu ook al het geval is.
De zorgregeling
3.4.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man. Dit betekent dat het verzoek over de zorgregeling van de man wordt toegewezen en het verzoek over de zorgregeling van de vrouw wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.5.
Ouders moeten, als zij gaan scheiden, samen beslissen op welke manier zij de zorg voor hun kinderen vormgeven. Dat volgt uit de wet. In de wet staat ook dat kinderen na een echtscheiding recht hebben op een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders. [1] Het is de plicht van de ouders om hiervoor te zorgen. Een co-ouderschap kan een manier zijn om dit gelijkwaardig ouderschap in te vullen, maar de ouders mogen bij het maken van afspraken over de zorg, mocht dat nodig zijn, rekening houden met praktische belemmeringen die na de scheiding zijn ontstaan Ook bepaalt de wet dat ouders de band met de andere ouder moeten bevorderen. [2] Als ouders samen geen afspraken kunnen maken, kunnen zij de rechter vragen te beslissen over de zorgregeling. De rechter kijkt dan naar wat in het belang van de kinderen wenselijk lijkt.
3.6.
Op dit moment loopt er een co-ouderschap: in de beschikking voorlopige voorzieningen van 11 oktober 2024 is als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de vrouw in de even weken en de man in de oneven weken de zorg over de kinderen draagt. De vrouw is iedere week verantwoordelijk voor het brengen en halen naar en van hockey en bijles en de man is iedere week verantwoordelijk voor het brengen en halen naar en van voetbal. Eerst hebben de ouders dit co-ouderschap uitgevoerd door ‘birdnesting’ (de ouders zijn om en om in de echtelijke woning), maar inmiddels woont de man ergens anders; dat is wel op fietsafstand van de vrouw.
3.7.
De vrouw, de man en de kinderen hebben over hun mening en hun wensen ten aanzien van de zorgregeling het volgende naar voren gebracht:
- De vrouw wil dat de definitieve zorgregeling anders wordt dan de voorlopige zorgregeling die nu geldt. Zij heeft gezegd dat co-ouderschap niet in het belang van de kinderen is en verzoekt daarom een regeling vast te stellen waarbij de kinderen om de week van zaterdagochtend 09.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven (dus: een weekendregeling). De vrouw heeft gezegd dat de kinderen niet de helft van de tijd bij hun vader willen zijn, en dat zij hen niet wil dwingen. Tijdens de zitting heeft de vrouw aangegeven dat de kinderen wat haar betreft ook wel meer dagen bij de man mogen verblijven, maar dat zij dan denkt aan een frequentie van negen dagen achter elkaar bij haar en vijf dagen achter elkaar bij de man;
- De man wil dat het co-ouderschap ook de definitieve regeling wordt. Hij wil de kinderen daarbij wel wat meer vrijheid geven om zelf te bepalen wanneer ze bij hem zijn, maar de basis moet, net als nu, een 50/50-verdeling van de zorg zijn;
- [minderjarige 1] heeft de kinderrechter verteld dat hij vooral graag zelf wil kiezen wanneer hij bij welke ouder is, en dat hij graag veel bij zijn vader is. Hij maakt zich veel zorgen over zijn moeder. Zij heeft een nieuwe relatie en sindsdien is haar gedrag veranderd, volgens [minderjarige 1] . Ook maakt [minderjarige 1] zich zorgen om zijn broertje en zusje. [minderjarige 1] vindt bijvoorbeeld dat [minderjarige 2] teveel op zijn kamer op zijn Playstation zit, maar dat zijn moeder daar niet genoeg op let. [minderjarige 1] heeft de kinderrechter verteld dat zijn moeder denkt dat hij aan de kant van zijn vader staat, omdat hij soms kritisch op haar is, maar dat is niet zo: [minderjarige 1] probeert alleen te helpen;
- [minderjarige 2] heeft de kinderrechter verteld dat ook hij graag meer zelf wil bepalen. Hij wil graag meer, of zelfs alleen maar, bij zijn moeder zijn. [minderjarige 2] heeft veel ruzies met zijn vader, bijvoorbeeld over hoeveel hij op zijn Playstation zit. Soms is het met zijn vader ook wel gezellig, bijvoorbeeld als ze samen iets gaan eten in de stad, maar er is toch vooral veel discussie. Zijn vader kan dan ook dreigend naar hem zijn;
- [minderjarige 3] heeft de kinderrechter verteld dat ze het heen en weer gaan met spullen van de ene naar de andere ouder irritant vindt. Ze wil graag bij haar moeder zijn, omdat haar vader wat meer zeurt en bijvoorbeeld steeds zegt dat het huis waarin haar moeder woont, ook nog steeds zijn huis is. Haar vader zegt óók wel dat haar moeder ‘de beste mama’ is, maar zegt zonder dat hij het zelf helemaal doorheeft ook wel slechte dingen over haar moeder. Daar heeft [minderjarige 3] last van.
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aan de rechtbank advies gegeven over de zorgregeling. De Raad heeft niet gezegd welke zorgregeling het beste is: daaruit maakt de rechtbank op dat er geen objectieve bezwaren tegen een co-ouderschap zijn. Wel heeft de Raad benadrukt dat de discussie van de ouders over de zorgregeling heel schadelijk is voor de kinderen. Zij blijven elkaar de schuld geven van alles wat niet goed loopt, en hulpverlening is niet van de grond gekomen. Ook dat verwijten de ouders elkaar. De ouders zeggen allebei dat zij zelfinzicht hebben, maar de Raad heeft hen voorgehouden dat hun gedrag daar niet op wijst. De Raad heeft de ouders met klem geadviseerd daarmee nu toch echt aan de slag te gaan, omdat de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten en daar veel last van hebben.
3.9.
De rechtbank heeft de wensen van de vrouw, de man en ook van de kinderen zorgvuldig afgewogen. Daarin ziet de rechtbank geen reden om het co-ouderschap, dat nu loopt, te veranderen. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de zorg voor de kinderen gelijkwaardig wordt verdeeld. Er is hier geen objectieve reden om daarvan af te wijken. Beide ouders willen en kunnen op zichzelf goed voor de kinderen zorgen. De ouders hebben weliswaar allebei een andere opvoedstijl, maar dat geldt voor heel veel ouders, ook binnen een relatie, en hoeft geen probleem te zijn.
3.10.
Wat de rechtbank wél een groot probleem vindt, is de hevige en voortdurende strijd tussen de ouders, waar de kinderen de dupe van zijn. Tijdens de looptijd van deze echtscheidingsprocedure zijn nu al drie keer voorlopige voorzieningen gevraagd, waarbij de ouders elkaar veel verwijten maken. Deze procedure is bovendien nog niet ten einde: over de kinder- en partneralimentatie en de verdeling moeten nog beslissingen worden genomen. Ook over die geschilpunten wordt een forse strijd gevoerd: er is eigenlijk vrijwel niets waar de man en de vrouw het over eens zijn. De kinderen krijgen dit allemaal grotendeels mee. Het lijkt erop alsof die hevige strijd ook de reden is dat de kinderen ieder voor zich ‘een kant’ dreigen te gaan kiezen: [minderjarige 1] wil liever zoveel mogelijk bij zijn vader zijn, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij hun moeder. Allemaal hebben zij, elk op hun eigen manier, verteld hoeveel last ze van de discussie tussen hun ouders hebben. De rechtbank maakt zich hier veel zorgen over. Uiteindelijk kan zo’n voortdurend loyaliteitsconflict namelijk leiden tot contactverlies met een van de ouders. Die zorgen zijn tijdens de mondelinge behandeling ook besproken, maar lijken onvoldoende tot de ouders door te dringen. Zij lijken in iedere kritische kanttekening van de rechtbank en van de Raad slechts een bevestiging van hun eigen gelijk te zien: zie je wel, hij / zij doet het niet goed, hij / zij moet hiermee ophouden. De man en de vrouw lijken niet werkelijk te doorvoelen dat zij zelf net zo goed oorzaak van het probleem zijn, en dat zij op die manier hun wettelijke verplichting om gelijkwaardig voor hun kinderen te zorgen en om de band met de andere ouder te bevorderen, met voeten treden.
3.11.
Door te bepalen dat het co-ouderschap dat nu geldt ook de definitieve zorgregeling wordt, gaat de rechtbank gedeeltelijk voorbij aan de wensen van de kinderen, die immers hebben aangegeven liever meer bij de man of juist de vrouw te willen zijn. De rechtbank vindt het recht van de kinderen op ouders die een gelijkwaardige rol in hun leven spelen echter zwaarder wegen dan deze wensen. Hiermee hoopt de rechtbank het contactverlies dat nu dreigt, te voorkomen. In een brief aan [minderjarige 3] – die zij ook aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mag laten lezen als zij dat wil – legt de rechtbank dit uit. De tekst van deze brief is aan het slot van deze beschikking opgenomen.
3.12.
Wat de kinderen ook hebben aangegeven, met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is dat zij graag zelf wat meer regie willen. De rechtbank geeft de ouders mee dat zij daar oog voor moeten hebben. Als een van de kinderen eerder dan afgesproken naar de andere ouder wil, is het fijn dat daarover wordt meegedacht en dat er een mate van flexibiliteit is. Dat kan echter alleen als de ouders elkaar in hun waarde laten, op een normale manier communiceren en niet inspelen op loyaliteitsgevoelens van de kinderen. Het goed lopen van het co-ouderschap, en het bieden van flexibiliteit, is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ouders, niet van de kinderen.
3.13.
Tot slot: tijdens de mondelinge behandeling hebben de man en de vrouw allebei aangegeven dat zij openstaan voor het alsnog opstarten van hulpverlening voor henzelf en voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling bleken zij echter niet in staat hier afspraken over te maken; er is uiteindelijk alleen afgesproken dat de ouders allebei KLEM in Almere zouden benaderen voor een intake. De man heeft aangegeven eerst informatie over de kosten te willen voor hij zich wilde committeren aan een traject bij KLEM. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders hieraan gevolg hebben gegeven. Voor zover dat zij dat niet hebben gedaan, of het traject niet hebben doorgezet, wil de rechtbank hen dringend adviseren dat alsnog te doen, met KLEM of eventueel een andere partij. Op die manier kunnen de ouders aan de kinderen laten zien dat zij hun belangen werkelijk serieus nemen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
De rechtbank zal de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Brief aan [minderjarige 3] (die zij ook met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mag delen als ze dat wil)
3.15.
De rechtbank stuurt [minderjarige 3] een brief over deze beslissing. Dat is met haar afgesproken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij geen brief hoefden te krijgen, maar de rechtbank geeft de ouders mee dat zij hen kunnen vertellen dat de brief bestaat en hen de keuze kunnen geven om de brief te lezen, mochten ze daar op een later moment toch behoefte aan hebben.
Beste [minderjarige 3] ,
Eind augustus hebben wij elkaar gesproken in de rechtbank in Lelystad. We hebben toen gepraat over de echtscheiding van jouw ouders, en wat jouw wensen en zorgen zijn. Ik heb ook je broers gesproken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vertelden me dat ze niet per se een brief van mij wilden krijgen, dus ik schrijf alleen jou, maar je mag deze brief natuurlijk ook aan hen laten lezen als ze dat willen.
Jij hebt mij verteld dat je het best irritant vindt dat je nu tussen je moeder en je vader heen en weer gaat met je spullen. Ook heb je verteld dat je last hebt van de discussies tussen jouw ouders. Omdat je een goede band met je moeder hebt, wil je het liefst veel bij haar zijn, want je vader zeurt wat meer.
Ik heb goed naar je geluisterd, met jouw ouders gepraat en er goed over nagedacht. Mijn beslissing is dat het co-ouderschap dat er nu is, blijft. Dat betekent dat je nog steeds de ene week bij je moeder, en de andere week bij je vader bent. Ik heb dat beslist, omdat ik het heel belangrijk vind dat jij evenveel tijd hebt met je moeder én je vader.
Ik heb gezien hoe moeilijk het voor jou en je broers is dat er nu zo’n hele discussie is, en ik snap best dat je geen zin hebt om daartussen te zitten, maar ik vind het niet goed als kinderen het gevoel hebben dat ze moeten kiezen tussen hun ouders. Dat is ook de reden dat ik dus niet precies beslis wat jij misschien graag had gewild. Je hebt een moeder én een vader, en ze zijn allebei op hun eigen manier belangrijk voor je. Wat zij nu aan jou en je broers moeten laten zien is dat ze hun ruzies opzij kunnen zetten en samen jullie ouders blijven, ook na de scheiding. Ik heb hen dat ook verteld, en je ouders hebben afgesproken dat ze toch weer gaan kijken of ze hier hulp bij kunnen krijgen.
Ik hoop dat deze duidelijkheid jou, je ouders en je broers alvast een beetje rust geeft, en dat er hulp komt om met deze situatie om te gaan: het is voor jullie allemaal verdrietig en ook nog wennen. Jij kunt zelf ook eens kijken op de website van Villa Pinedo, www.villapinedo.nl, voor kinderen waarvan de ouders gaan scheiden. Misschien helpt dat jou ook weer.
Ik wens je heel veel goeds toe, op school, hockey en natuurlijk thuis.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is;
4.2.
stelt de volgende zorgregeling vast: de kinderen verblijven in de even weken bij de vrouw en in de oneven weken bij de man;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad
4.4.
houdt de beslissing over de echtscheiding, de kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. J.M. Atema, (kinder)rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:247 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:247 lid 3 BW.