ECLI:NL:RBMNE:2025:5150

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
11634271 / UC EXPL 25-3010, 11657809 / UC EXPL 25-3450, 11670095 / UC EXPL 25-3678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door administratie- en accountantskantoor

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2025, zijn drie gevoegde facturenzaken aan de orde. De eiseres, [procesdeelneemster 1] B.V., heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, waaronder [procesdeelneemster 2] B.V. en mevrouw [A], voor het betalen van openstaande facturen voor geleverde administratieve en accountantswerkzaamheden. De gedaagden hebben verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden de openstaande facturen moeten betalen, omdat niet is gebleken dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. De vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij schade hebben geleden door toedoen van de eiseres. De kantonrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij ongelijk hebben gekregen in zowel conventie als reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11634271 / UC EXPL 25-3010 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelneemster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Bill incasso B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelneemster 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, mevrouw [A] ,
en
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11657809 / UC EXPL 25-3450 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelneemster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Bill incasso B.V.,
tegen
[procesdeelneemster 3],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verschenen in persoon,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11670095 / UC EXPL 25-3678 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelneemster 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Bill incasso B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelneemster 4] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, mevrouw [A] ,
Eiseres in conventie wordt hierna [procesdeelneemster 1] genoemd. De gedaagde partijen in de drie gevoegde zaken worden afzonderlijk [procesdeelneemster 2] , mevrouw [A] en [procesdeelneemster 4] genoemd. Gezamenlijk worden zij aangeduid als [A] c.s.

1.De procedure

1.1.
In de procedure met het zaaknummer 11634271 / UC EXPL 25-3010 zijn de volgende stukken ingediend:
de dagvaarding van 25 maart 2025
de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie van 1 april 2025 van [procesdeelneemster 2]
een e-mail van 22 april 2025 van [A] c.s.
een e-mail van 28 april 2025 (10:21 uur) van [A] c.s.
een e-mail van 28 april 2025 (12:22 uur) van [A] c.s.
een e-mail van 6 mei 2025 (13:24 uur) van [A] c.s.
een e-mail van 6 mei 2025 (16:14 uur) van [A] c.s.
een e-mail van 21 mei 2025 van [A] c.s.
1.2.
In de procedure met het zaaknummer 11657809 / UC EXPL 25-3450 zijn de volgende stukken ingediend:
de dagvaarding van 8 april 2025
de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie van 16 april 2025 van mevrouw [A]
de onder 1.1. sub 3. tot en met 8. vermelde e-mails.
1.3.
In een vonnis in incident van 16 juli 2025 met het zaaknummer 11670095\ UC EXPL 25-3678 is geoordeeld dat deze drie zaken gevoegd worden behandeld. In dat vonnis is ook benoemd welke stukken er in die procedure tot dat moment zijn ingediend.
1.4.
Na het vonnis in incident heeft [procesdeelneemster 1] een conclusie van antwoord in reconventie ingediend tegen de vorderingen die [A] c.s. in de drie procedures hebben ingesteld.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2025 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de vonnisdatum bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak en de beslissing

2.1.
[procesdeelneemster 1] heeft administratieve en accountantswerkzaamheden gedaan voor [A] c.s. [procesdeelneemster 1] vordert dat [A] c.s. de openstaande facturen betaalt. [A] c.s. voeren daartegen verweer. Dat wordt hierna besproken. In reconventie vorderen zij schadevergoedingen van [procesdeelneemster 1] . Ook hebben [A] c.s. een vordering tot het treffen van provisionele voorzieningen ingesteld. De vorderingen van [procesdeelneemster 1] worden toegewezen en de vorderingen van [A] c.s. worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.

3.De beoordeling

[A] c.s. moeten de openstaande facturen van [procesdeelneemster 1] betalen
3.1.
[procesdeelneemster 1] vordert betaling van twee openstaande facturen die zij aan [procesdeelneemster 2] heeft toegestuurd. Het gaat om een totaalbedrag van € 4.192,26. Ook wil zij dat mevrouw [A] € 5.973,33 aan haar betaalt voor vijf openstaande facturen. Tot slot vordert [procesdeelneemster 1] € 2.067,77 van [procesdeelneemster 4] voor ook vijf openstaande facturen. Daarnaast vordert [procesdeelneemster 1] wettelijke handelsrente over de hiervoor genoemde bedragen en buitengerechtelijke incassokosten van [A] c.s. [A] c.s. moeten deze bedragen aan [procesdeelneemster 1] betalen.
3.2.
[A] c.s. hebben aangevoerd dat zij een ‘all-in prijsafspraak’ met [procesdeelneemster 1] hebben gemaakt
,zoals volgens hen blijkt uit een e-mail van [procesdeelneemster 1] . Zij menen dat zij daardoor (maximaal) € 5.835,46 aan [procesdeelneemster 1] zouden moeten betalen voor alle werkzaamheden die [procesdeelneemster 1] voor alle drie de entiteiten samen ( [procesdeelneemster 2] , mevrouw [A] in privé en [procesdeelneemster 4] ) heeft verricht. Ook stellen [A] c.s. dat zij vijf deelbetalingen van € 750,- hebben gedaan, waardoor zij de vordering van [procesdeelneemster 1] al grotendeels hebben voldaan.
3.3.
[A] c.s. doelen op een e-mail van 6 februari 2024 [1] van [procesdeelneemster 1] . Zij interpreteren deze e-mail echter onjuist. Er is geen totaalprijs afgesproken voor alle werkzaamheden die [procesdeelneemster 1] tot dan toe heeft verricht en nadien nog zou verrichten. Met de e-mail van 6 februari 2024 heeft [procesdeelneemster 1] alleen een betalingsregeling met [A] c.s. afgesproken voor het bedrag van een kleine € 6.000,- aan facturen die tot dat moment open stonden. [A] c.s. zouden € 750,- per maand aflossen op het op dat moment openstaande totaalbedrag aan facturen voor de drie entiteiten samen. In de e-mail staat nergens dat [procesdeelneemster 1] hiermee ook een prijsafspraak heeft willen maken voor de werkzaamheden die zij na 6 februari 2024 nog zou verrichten. [A] c.s. heeft dat in redelijkheid niet in het e-mailbericht kunnen lezen. [A] c.s. mochten ook niet verwachten dat [procesdeelneemster 1] deze (toekomstige) werkzaamheden gratis zou verrichten, waardoor zij slechts maximaal € 5.835,46 zouden hoeven te betalen voor het werk dat [procesdeelneemster 1] al had verricht en voor het werk dat [procesdeelneemster 1] in de toekomst nog voor [A] c.s. zou gaan doen.
3.4.
[procesdeelneemster 1] mocht [A] c.s. dus ook na 6 februari 2024 nieuwe facturen sturen voor de werkzaamheden die zij in opdracht heeft verricht. [procesdeelneemster 1] heeft deze facturen terecht aan de verschillende entiteiten toegezonden, omdat zij voor iedere entiteit andere werkzaamheden heeft verricht.
Het is niet gebleken dat [procesdeelneemster 1] gefactureerde werkzaamheden niet (goed) heeft verricht
3.5.
[A] c.s. verwijten [procesdeelneemster 1] dat zij werkzaamheden niet (goed) heeft uitgevoerd en menen dat zij daarom haar betalingsverplichtingen mochten opschorten. Zij voeren veel stellingen aan om tot de conclusie te komen dat zij de facturen niet hoeven te betalen. Zij hebben hun stellingen echter op geen enkele manier geconcretiseerd en/of onderbouwd. Ook hebben [A] c.s. niet duidelijk gemaakt van welke werkzaamheden die zijn gefactureerd, zij van mening zijn dat [procesdeelneemster 1] deze niet of niet goed heeft uitgevoerd. Hierna wordt uitgelegd waarom de gestelde verwijten van [A] c.s. geen doel treffen.
3.6.
Ten eerste stellen [A] c.s. dat [procesdeelneemster 1] geen aangifte inkomstenbelasting over het boekjaar 2020 en het boekjaar 2021 voor hen heeft gedaan. [procesdeelneemster 1] heeft aangevoerd dat zij deze aangiftes wel heeft gedaan en op tijd heeft ingediend. [A] c.s. hebben geen enkel stuk of andere manier van onderbouwing overgelegd waaruit blijkt dat deze aangiftes niet zijn gedaan. Als de aangiftes niet of niet tijdig zou zijn ingediend, had de Belastingdienst boetes aan [A] c.s. opgelegd. Ook dat is niet gebleken.
3.7.
Een ander verwijt dat [A] c.s. [procesdeelneemster 1] maken ziet op de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2022. Het staat vast dat niet [procesdeelneemster 1] , maar de nieuwe boekhouder van [A] c.s. deze aangifte heeft ingediend. [procesdeelneemster 1] heeft wel werkzaamheden verricht voor het opstellen van een conceptaangifte. Dat is niet gemotiveerd dan wel onderbouwd door [A] c.s. betwist. Het was voor [procesdeelneemster 1] niet mogelijk om de aangifte over het jaar 2022 definitief in te dienen in de periode vóórdat [A] c.s. de klantrelatie met [procesdeelneemster 1] beëindigde en overstapte naar haar nieuwe boekhouder. [procesdeelneemster 1] had nog aanvullende stukken en informatie van [A] c.s. nodig om de aangifte definitief te kunnen maken en in te dienen. Volgens [A] c.s. kon [procesdeelneemster 1] bij alle benodigde stukken en administratie, omdat [procesdeelneemster 1] toegang had tot hun administratie- en boekhoudsysteem. Daardoor had [procesdeelneemster 1] de aangifte, zonder de tussenkomst van mevrouw [A] , kunnen en moeten indienen. Maar dat is niet gebleken. De heer [B] , bestuurder van [procesdeelneemster 1] , heeft mevrouw [A] gemaild dat hij bepaalde stukken nodig had om de aangifte definitief te maken. Ook heeft hij haar een vragenlijst toegezonden. Mevrouw [A] heeft in geen van haar e-mails gezegd dat alle informatie al in het administratie- en boekhoudsysteem stond. Integendeel, zij heeft [procesdeelneemster 1] toegezegd om de gevraagde stukken toe te zenden. Dat heeft zij vervolgens niet gedaan. Daaruit blijkt wel dat het voor [procesdeelneemster 1] niet mogelijk was om de aangifte (eerder) in te dienen.
3.8.
Nadat de nieuwe boekhouder van [A] c.s. de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2022 had ingediend bij de Belastingdienst, heeft mevrouw [A] ruim € 14.000,- teruggekregen van de Belastingdienst. Volgens [A] c.s. heeft [procesdeelneemster 1] mevrouw [A] verkeerd geadviseerd; [procesdeelneemster 1] zou hebben medegedeeld dat mevrouw [A] recht had op een teruggave van slechts € 1.338,-. Die mededeling betrof echter de zorgtoeslag over het jaar 2022 en niet de teruggave na de aanslag inkomstenbelasting. [procesdeelneemster 1] heeft mevrouw [A] over de zorgtoeslag juist geïnformeerd.
[A] c.s. moeten de vordering volledig aan [procesdeelneemster 1] betalen
3.9.
[A] c.s. voeren aan dat zij vijf keer een bedrag van € 750,- hebben overgemaakt aan [procesdeelneemster 1] volgens de betalingsregeling die zij in februari 2024 hebben afgesproken. Het staat vast dat [A] c.s. dit bedrag vier keer hebben overgemaakt. [procesdeelneemster 1] heeft deze bedragen in mindering gebracht op de facturen die [procesdeelneemster 2] nog aan [procesdeelneemster 1] moest voldoen. Volgens [procesdeelneemster 1] is de vijfde betaling gestorneerd door [A] c.s. [A] c.s. hebben de bewijslast dat ook dit laatste bedrag daadwerkelijk aan [procesdeelneemster 1] is betaald. Zij hebben hiervoor geen onderbouwing gegeven, waardoor niet is vast komen te staan dat [procesdeelneemster 1] vijf betalingen van € 750,- in mindering had moeten brengen op haar vordering in plaats van de vier bedragen van € 750,-.
Conclusie in conventie
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [A] c.s. de openstaande facturen volledig aan [procesdeelneemster 1] moeten betalen. [A] c.s. moeten ook de wettelijke handelsrente betalen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van betaling. [procesdeelneemster 1] heeft de vervallen rente, vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de datum waarop de dagvaarding in iedere zaak is uitgebracht, uitgerekend en in de gevorderde hoofdsom opgenomen. Dat is terecht. Ook heeft [procesdeelneemster 1] op de juiste wijze de buitengerechtelijke incassokosten berekend en gevorderd. Voor de vordering op mevrouw [A] is relevant dat de aanmaning van 21 november 2024, die namens [procesdeelneemster 1] is toegestuurd, voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW waardoor ook mevrouw [A] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd.
3.11.
[procesdeelneemster 2] moet € 5.226,14 aan [procesdeelneemster 1] betalen. Ook moet zij de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over € 4.192,26 betalen vanaf 25 maart 2025 tot aan de dag van betaling.
3.12.
Mevrouw [A] moet € 7.445,42 aan [procesdeelneemster 1] betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over € 5.973,33 vanaf 8 april 2025 tot aan de dag van betaling.
3.13.
[procesdeelneemster 4] moet € 2.696,70 aan [procesdeelneemster 1] betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over € 2.067,77 vanaf 8 april 2025 tot aan de dag van betaling.
[procesdeelneemster 1] hoeft geen schadevergoeding aan [A] c.s. te betalen
3.14.
[A] c.s. vorderen in reconventie schadevergoedingen van [procesdeelneemster 1] . [procesdeelneemster 4] vordert € 25.000,- aan schadevergoeding. [procesdeelneemster 2] en mevrouw [A] vorderen allebei een bedrag van € 23.500,-. De gevorderde schadevergoedingen bestaan uit de volgende posten:
- boetes en rentes die zijn opgelegd door de Belastingdienst;
- herstelkosten van de nieuwe boekhouder;
- juridische (advies)kosten;
- gemiste fiscale voordelen;
- bedrijfsschade;
- imagoschade.
3.15.
Uit alles wat boven 3.14. staat, blijkt dat [procesdeelneemster 1] niet is tekortgeschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden voor [A] c.s. Dat betekent dat de schadevorderingen van [A] c.s. worden afgewezen. Bovendien hebben [A] c.s. op geen enkele wijze onderbouwd dat zij de gevorderde schade hebben geleden door toedoen van [procesdeelneemster 1] . Zo is niet gebleken dat de Belastingdienst boetes en rentebedragen aan [A] c.s. heeft opgelegd, omdat [procesdeelneemster 1] aangiftes niet of te laat zou hebben ingediend. Ook hebben [A] c.s. geen stukken overgelegd of op een andere manier gespecificeerd dat en welke kosten zij hebben gemaakt, omdat hun nieuwe boekhouder herstelwerkzaamheden heeft moeten uitvoeren. Het is in het geheel niet gebleken dat er daadwerkelijk herstelwerkzaamheden zijn verricht. Ditzelfde geldt voor de gestelde juridische kosten. Ook is niet gebleken dat [A] c.s. fiscale voordelen hebben gemist en, zo ja, dat dat door toedoen van [procesdeelneemster 1] komt. Voor zover zij doelen op het mislopen van de steunmaatregelen waarvan tijdens de Coronaperiode gebruik kon worden gemaakt, is niet gebleken dat zij [procesdeelneemster 1] opdracht hebben gegeven om deze steun aan te vragen. Tot slot hebben [A] c.s. op geen enkele manier de gestelde bedrijfs- en imagoschade onderbouwd en geconcretiseerd.
3.16.
Omdat [A] c.s. geen recht hebben op schadevergoedingen van [procesdeelneemster 1] , hebben zij ook geen vordering die zij kunnen verrekenen met de vorderingen van [procesdeelneemster 1] op hen.
Provisionele vordering
3.17.
[A] c.s. hebben ook een vordering tot het treffen van provisionele voorzieningen ingesteld. Dit zijn vorderingen voor de duur van de procedure. [A] c.s. willen een voorschot op de gevorderde schadevergoeding, een bedrag van € 75.000,-. Ook vragen zij om ontbrekende stukken. Subsidiair willen zij beslag leggen op vermogensbestanddelen van [procesdeelneemster 1] om zekerheid te hebben dat zij hun schade kunnen vorderen. [procesdeelneemster 1] heeft op de zitting verweer gevoerd tegen deze vorderingen en wil dat deze worden afgewezen.
3.18.
De provisionele voorzieningen worden afgewezen. Hiervoor is vastgesteld dat [A] c.s. geen aanspraak maken op enige schadevergoeding. Daardoor hebben zij ook geen recht op een voorschot of een belang bij het leggen van beslag. [A] c.s. willen ook dat [procesdeelneemster 1] de stukken die betrekking hebben op de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022 overlegt. Het is voor de kantonrechter niet duidelijk welk belang [A] c.s. daarbij hebben. Zij hebben alle stukken al van [procesdeelneemster 1] gekregen en de nieuwe boekhouder heeft de aangiftes over 2022 gedaan.
[A] c.s. moeten de proceskosten betalen in conventie en in reconventie
3.19.
[A] c.s. hebben zowel in conventie als in reconventie ongelijk gekregen. Daarom worden zij in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat zij hun eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van [procesdeelneemster 1] aan haar moeten betalen. Ondanks dat de drie zaken tegenover [procesdeelneemster 2] , mevrouw [A] en [procesdeelneemster 4] gevoegd zijn behandeld, worden er wel aparte proceskostenveroordelingen in conventie uitgesproken. [procesdeelneemster 1] krijgt geen punt aan salaris gemachtigde voor de mondelinge behandeling, omdat haar gemachtigde niet tijdens de zitting aanwezig was.
3.20.
De kosten aan de kant van [procesdeelneemster 1] in conventie worden in de zaak tegen [procesdeelneemster 2] tot vandaag begroot op:
- dagvaarding
€ 119,40
- griffierecht
€ 543,00
- salaris gemachtigde
€ 339,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal
€ 1.136,40
3.21.
In de zaak van [procesdeelneemster 1] tegen mevrouw [A] worden de kosten aan de kant van [procesdeelneemster 1] in conventie tot vandaag begroot op:
- dagvaarding
€ 120,78
- griffierecht
€ 543,00
- salaris gemachtigde
€ 339,00
- nakosten
€ 135,00
Totaal
€ 1.137,78
3.22.
Tot slot worden de kosten van [procesdeelneemster 1] in de zaak tegen [procesdeelneemster 4] tot vandaag begroot op:
- dagvaarding
€ 119,40
- griffierecht
€ 514,00
- salaris gemachtigde
€ 238,00
- nakosten
€ 119,00
Totaal
€ 990,40
3.23.
[A] c.s. moeten ook de kosten vergoeden die [procesdeelneemster 1] in reconventie heeft gemaakt. Deze kosten bestaan uit het salaris gemachtigde voor het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie. [procesdeelneemster 1] heeft één conclusie van antwoord in reconventie ingediend waarin de vorderingen, die [A] c.s. hebben ingesteld, afzonderlijk worden besproken. De kantonrechter ziet aanleiding om [A] c.s. hoofdelijk één keer te veroordelen in de kosten van [procesdeelneemster 1] voor het salaris van haar gemachtigde in reconventie. [A] c.s. moeten daarvoor hoofdelijk € 543,- aan [procesdeelneemster 1] betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.24.
Het vonnis in conventie wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [procesdeelneemster 1] dat in conventie heeft gevorderd en [A] c.s. daartegen niets heeft aangevoerd. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
3.25.
De proceskostenveroordeling in reconventie wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [procesdeelneemster 1] dat in reconventie niet heeft gevorderd.
4. De beslissing
De kantonrechter
:
in conventie
4.1.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] om € 5.226,14 aan [procesdeelneemster 1] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over het bedrag van
€ 4.192,26 vanaf 25 maart 2025 tot aan de dag van betaling,
4.2.
veroordeelt mevrouw [A] om € 7.445,42 aan [procesdeelneemster 1] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over het bedrag van € 5.973,33 vanaf 8 april 2025 tot aan de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [procesdeelneemster 4] om € 2.696,70 aan [procesdeelneemster 1] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) over het bedrag van € 2.067,77 vanaf 8 april 2025 tot aan de dag van betaling,
4.4.
veroordeelt [A] c.s. tot betaling van de proceskosten van [procesdeelneemster 1] . [procesdeelneemster 2] moet € 1.136,40 aan [procesdeelneemster 1] betalen, mevrouw [A] moet € 1.137,78 aan [procesdeelneemster 1] betalen en [procesdeelneemster 4] moet € 990,40 aan [procesdeelneemster 1] betalen,
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af,
4.6.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [procesdeelneemster 1] van € 543,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk tot betaling van de kosten van betekening van dit vonnis als niet tijdig aan (een van) de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart wat onder 4.1. tot en met 4.4. en onder 4.7. van dit vonnis staat uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.__________________________________